De Poolse kus

Hij was me al opgevallen, zo tussen de neongele overjassen. Een schichtige verschijning in een gehavend T-shirt. Broodmager. Het eerste woord dat bij me opkwam was: junkie. Dat had te maken met dat speedy bewegen, maar ook met het ontbreken van een half gebit in een pokdalig gezicht. Afijn, hij werkte als een bezetene. Met alle respect maar de gemiddelde plantsoenmedewerker neemt zijn tijd. Eerst werkoverleg met een sigaretje erbij. Na een uurtje even lekker leunen op de steel van de hark en tussendoor op het mobieltje kijken of er nog een appje is binnengekomen want je weet maar nooit. 

  Toen ik de volgende dag kwam aangereden en stopte voor mijn voortuin, zag ik hem mijn kant uitkijken. Achterklep open. Een paar zware tassen met boodschappen moesten eruit. Hij zag zijn kans schoon. Opeens stond hij daar. Met een grote tandeloze glimlach, armen vooruitgestrekt. ‘Mag ik’, zei hij met een veel te zware stem voor dat lichte lichaam van hem. Ik was te beduusd om iets te zeggen en knikte alleen maar, ondertussen bedenkend wat ik zou moeten doen als hij in mijn huiskamer met die tassen zou staan, zijn ogen de kost gevend, zich vergapend aan onze spullen. Dat was wat ik dacht en ik schaamde me ogenblikkelijk over zoveel vooringenomenheid. 

  Hij bleek uit Polen te komen, maar woonde al tien jaar in Beverwijk wat zijn vrijwel onberispelijk Nederlands verklaarde. Soms huurde de plantsoenendienst hem in, zei hij. Nadat hij de tassen in de keuken had gezet gaf hij me een hand en zei vormelijk ‘alstublieft en tot ziens.’   

  ’s Avonds zag ik zijn zilver gespoten damesfiets tegen de boom bij de buren staan. Zijn hoofd kwam af en toe tevoorschijn uit de verwilderde struiken. Er groeide een hoop tuinafval op de stoep. Ik zwaaide. Hij zwaaide terug.

  De buurvrouw vertelde me dat ze voor een mooi bedragje haar tuin had laten doen. Al dat onkruid, ze kreeg het zelf niet meer voor elkaar met die stijve knieën van haar. Vijfentwintig euro was ze kwijt geweest. Een aardige jongen. Zo beschaafd. Ze had hem een kop koffie gegeven. 

  Een week later stond hij opeens voor de deur. Met een groen visitekaartje. Voor al mijn tuinwensen kon ik bij hem terecht. Ik hoefde alleen maar zijn mobiele nummer te bellen. Ter bekrachtiging boog hij voorover, nam mijn hand en drukte er een kus op. ‘Dankuwel mevrouw’, zei hij. ‘U bent heel aardig.’ Ik voelde me opeens heel voornaam. Dankzij die Poolse handkus.