Het was een veelzeggende anekdote, zo tussen het galmen en prevelen en knutselen aan de microfoonstandaard door. Hij had Ramses één keer in zijn leven ontmoet. Het was in een snackbar geweest, niet ver van Carré. Zijn vriendin van toen stootte hem aan. Kijk daar, dat lijkt Ramses Shaffy wel, zei ze. En jawel, hij was het, zijn nachthonger stillend met een reep Snickers. Op de pof natuurlijk, want zo ging dat met Ramses. Moest hij zijn rekening niet eens betalen? had de vrouw van de uitbater nog ongerust opgemerkt. Het antwoord was afdoende geweest. Voor altijd gratis Snickers voor deze man. Voor de stadszanger die immers zoveel voor Amsterdam had betekend. Laat hem maar.
Als reïncarnatie bestaat, dan zou ik het zo willen geloven dat Maarten Heijmans de nieuwe vleesgeworden Ramses is. Hij kreeg in ieder geval moeiteloos de zaal aan zijn voeten. Met diezelfde wijdopen gespreide armen ontving hij ons in het Ramsiaanse universum. Hij, de toen nog gewone Maarten, een paar jaar geleden, zomaar gecast als de zanger van het Amsterdamse chanson. De dramaserie werd wereldberoemd. Het was de overgave die het `em deed. Die ogenschijnlijk onschuldige slaapgebedjes, die bedrieglijk lieve wiegenliedjes die je ondertussen vol tussen de ogen treffen.
Ramses zong veel over zijn moeder – ‘sono senza madre’.
Maarten zong in Carré voor zíjn moeder, met hoffelijke gebaren. Ze zat in de koninklijke loge. Een moeder met zo’n zoon verdient niet minder.
Ik voelde weer wat muziek met je kan doen. Voordat ik het doorhad zweefde ik de verleden tijd in, dwalend over de Amsterdamse grachten, net als hij, liefde zoekend, of juist een liefde ontvluchtend.
In essentie gaat de muziek van Ramses over liefde. Over liever: het altijd maar schrijnende gebrek eraan. Omdat hij het al zo vroeg en zo jong zonder zijn moeder, de Poolse gravin met Russisch bloed, moest stellen. Ze had hem op de trein naar het Noorden gezet, haar mooie, half-Egyptische zoon waar de hele hoofdstad voor in katzwijm zou vallen. Vanuit het mondaine Cannes naar het calvinistische Nederland.
Aan zijn liefhebbende pleegouders lag het niet. Het vertrekken zat hem in het bloed. Het verlaten zijn zat hem een leven lang op de hielen. ‘Ik drink op elk tevergeefs’ zou hij gaan zingen, met die diepe ondertoon van verlatenheid.
Ik wilde Maarten Heijmans in leven lijve zien sinds ik was verpletterd door zijn acteerprestatie. Ik was wel eens bang dat hij zich zo had vereenzelvigd met zijn rol dat er geen weg meer terug was naar de Maarten die hij ooit was. Bevreesd dat Ramses zich in hem zou nestelen als een geest die eindelijk zijn gebed verhoord ziet.
Na afloop liep ik over de grachten. Een stille, ijsblauwe lucht en maar weinig mensen op straat. Het was nog lang geen ‘5 uur’. Maar toch. Heijmans stem had mij teruggevoerd naar de magie van die nachten van toen. De nachten dat je nog kunt besluiten altijd te blijven zwerven.
‘Ik laat mijn liedjes zwerven’ zong Ramses. Ze hebben onderdak gevonden, hoor. Wees gerust, o Amsterdamse farao van het Nederlandse chanson. Ze zijn veilig bij Maarten Heijmans die jouw verloren ziel tot een tweede leven wekte.
Die in die liedjes ook zijn liefdes doet herleven. Misschien wel zijn grootste: Liesbeth List. In ieder geval was hij haar grootste. Noortje Herlaar – die List prachtig ingetogen speelde in de dramaserie – liep na afloop wat aangedaan rond door de gangen van Carré. Het zou me niet verbazen als ook zij bevangen is geraakt door het virus dat Ramses Shaffy heet. Het is een virus dat het gemunt heeft op onze naakte ziel.
Maarten Heijmans hielp het mij herinneren.
(www.maartenheijmanszingtramsesshaffy.nl)