
In de jaren tachtig las ik de legendarisch taai geformuleerde theorieën van de filosoof Georg Wilhelm Hegel (1770-1831). Ik moest aan deze Duits-idealistische wijsgeer denken toen ik het heel wat makkelijker te consumeren ‘Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat’ las van de helder denkende Belg Maarten Boudry. Eenzelfde optimisme over de toch nogal zorgen barende toekomst trof ik aan bij de Zeeuwse historicus Rutger Bregman, ook al zo’n opvallend jong en succesvol publicist en schrijver. Van zijn hand verscheen ‘De geschiedenis van de vooruitgang’, waarin hij het geloof in een betere toekomst uit de moerassen van het nihilisme en doemdenken omhoogtrekt, en zo het zieltogende lichaam van het mensheid weggrist voor de poorten van de definitieve ondergang.
Boudry en Bregman zijn schrijvers die in dezelfde rivier zwemmen, niet ver van elkaar, tegen de stroom in. Wat de anderen betreft, de meer meegaande ‘zwemmers’: zij getuigen van hel en verdoemenis over de toekomst van de mens, vooral in het licht van een onleefbare aarde. Wie kranten leest en televisiejournaals bekijkt, zou zelfs bijna gaan denken dat het grote (af)sterven al is begonnen, in een – eveneens mentaal -klimaat waarin de verwoesting apocalyptische vormen aan het aannemen is, vanuit de aanname dat de mens stelselmatig de kluit belazert, met zijn onbegrensde drift naar het stillen van materiële behoeften waar alles voor moet wijken. We offeren alles op om maar in materiële welstand te kunnen leven. Je zou er depressief van worden.
Nu is doemdenken de mens geenszins vreemd. Dat heeft volgens Boudry te maken met de wet van de snelheid van slecht nieuws. Hoe goed het ook gaat met de wereld, het slechte nieuws reist snel genoeg om de kranten over de hele wereld ogenblikkelijk te vullen. Argeloze lezers krijgen zo de indruk dat de wereld naar de knoppen gaat. Dat de sociale media deze wet voortdurend bevestigen is evident. Dankzij deze flitsmedia weten we binnen enkele seconden welke narigheid er tot in de verste uithoeken van de planeet plaatsgrijpt. Rust wordt ons niet meer gegund. Wie een smartphone heeft, draagt al het wereldleed ongewild mee in zijn broekzak of handtasje.
Toch begint een ander geluid steeds luider te klinken. Gelukkig maar. Geloof in de vooruitgang mag weer. Zelfs een ideaal in die toekomst visualiseren is niet langer taboe. Het ‘oude’ vooruitgangsgeloof wordt gereanimeerd door jonge, frisse denkers. Bregman: ‘De benodigde dromen en idealen zijn niet alleen voorbehouden aan de hippies.’
Voor het gemak voel ik me, als kind van de jaren zeventig, aangesproken. Het is eigenlijk pas sinds een aantal jaren dat ik ben gaan twijfelen aan mijn tot dan toe rotsvaste geloof in een mensheid die steeds een stapje verder zet in haar ontwikkeling. Maar ook ik, rasoptimist, ben aangedaan door krachtige beelden die verhalen van verdronken immigranten, brandende bossen, vermoorde neushoorns en vermagerde ijsberen.
Ik vind het tegenwoordig soms moeilijk me niet schuldig te voelen, behorend tot de gelukkigen die geboren zijn in het Westen met al zijn vrijheden en welvaart; behorend tot het continent van de verlichting dat nu lijkt te worden ingesloten door de dreiging van wereldmachten die geen boodschap hebben aan onze democratische, rechtstatelijke verworvenheden. Wij zetten niet langer de toon. De continenten om ons heen zijn gestaag en volhardend bezig om zich dezelfde welstand te verwerven als die waarover wij al veel langer beschikken. Geef ze eens ongelijk. Ondertussen zien wij met leedwezen aan hoe we dientengevolge aan het interen zijn op de aardse reserves. De wijsvinger staat op ons gericht. Wij zijn er immers mee begonnen. Een recent voorbeeld van dit boemerangeffect is het verwijt van de Braziliaanse president Bolsonaro naar aanleiding van de kritiek op het platbranden van grote delen van de Amazone. Wij waren tot voor kort nog bezig met grootschalige kap van de het Poolse oerbos. De Europese Unie stak hier overigens tijdig een stokje voor.
Ik begon me af te vragen of mijn geloof in een betere toekomst nog wel enige basis had. Die twijfel zette mij aan me nog eens te verdiepen in de vooruitgangsideologie van Hegel, door Boudry een denker genoemd die meent ‘dat vooruitgang een kwestie van historische noodzaak is, alsof de mensheid vanzelf wordt opgestuwd door de golfslagen van de geschiedenis’. Ook een filosoof als Karl Marx stelt dat de geschiedenis zich volgens bepaalde wetmatigheden of logische schema’s afwikkelt. Uiteindelijk zullen we dan een eindpunt bereiken, ‘doorgaans een toestand van opperste volmaaktheid’, voegt de Belg er fijntjes aan toe.
Hegel was al met al een nuchter denker die niet, zoals zijn voorgangers, bezig was eeuwige criteria vast te stellen voor wat de mens van de wereld kan weten – nee, Hegel had het niet over tijdloze condities waaronder de mens zijn wereld ervoer, maar dacht dat de basis voor menselijke kennis van generatie tot generatie verschilde. Er zijn in die visie geen eeuwige waarheden, er is geen tijdloze rede. Het enige punt van houvast is de geschiedenis zelf.
De ideeëngeschiedenis beschouwde hij als de loop van een rivier: er komt je als mens van alles toegestroomd. Bovendien spelen de situaties waarin je je als mens bevindt mee in de wijze waarop je denkt. Een bepaald idee kan op een zeker moment juist zijn, maar op een ander moment helemaal niet. De waarheid, dat wat we met enig houvast in de werkelijkheid zien gebeuren, is hoogstens het proces van ideeënvorming zelf.
En hier naderen we de kern, want dit proces houdt in dat er steeds iets nieuws bijkomt. Wat er aan water in de rivier naar ons toestroomt omvat steeds ietsjes meer (intelligentie en ervaring) dan voorheen. De menselijke kennis breid zich zo steeds verder uit. Hegel noemt het de ‘Weltgeist’, een soort wereldrede die zich progressief ontvouwt in de toekomst.
Hoe groter die wereldgeest wordt, des te meer zelfbewust hij is. De wereld is er altijd al geweest, maar door de menselijke cultuur en ontwikkeling wordt de wereldgeest zich steeds meer van zichzelf bewust. De mens krijgt in de loop van zijn geschiedenis een toenemende rationaliteit en een grotere vrijheid. Ondanks al haar kronkels, haar ups en downs, is er vooruitgang in de geschiedenis van de mens te bespeuren.
Die voortgang vindt plaats in een dialectiek van ideeën. Zodra een idee wordt geopperd zal het door een ander idee worden tegengesproken – in die spanning ontstaat een nieuw idee volgens de trits these, antithese, synthese. Hegel zag dit als een wetmatigheid in de weg van de wereldgeest door de geschiedenis heen. De mens is geneigd de zwakheden in ideeën op te sporen en het beste ervan te bewaren. Zo filtert de geschiedenis het ‘verkeerde’, dat wat niet voldoet, dat wat niet werkt, uit de ideeën. ‘Dat wat blijft voortbestaan is juist gebleken.’ Niet dat dat overigens zou betekenen dat alles geordend, zonder geweld zou verlopen.
Deze manier van denken over het voortgaan van de (menselijke) geschiedenis stemde mij sinds de jaren tachtig optimistisch. Ik dacht: het zit wel goed met de mensheid. We ontwikkelen langzamerhand door naar een volmaakte mens in een ideale wereld; we zullen op den duur weten hoe we het beste voor onszelf, de aarde en elkaar kunnen leven.
En het leek er warempel op dat we de klus in de tijdspanne van een leven – zowat gelijk oplopend met het mijne – zouden klaren. Oké, zorgjes bleven er altijd wel, maar in het naoorlogse Westen kon binnen de beddingen van onze parlementaire democratie toch maar mooi een zo goed als ideale welvaartsstaat ontstaan.
In één leven, en wel het mijne, kon ik ervaren dat de armoedeval van mijn grootmoeder – mijn opa stierf plotseling in 1949, van een weduwepensioen was nog geen sprake – leidde tot bittere armoede. Een soortgelijke armoedeval herhaalde zich toen mijn ouders scheidden en er geen alimentatie beschikbaar was; ditmaal leidde het niet tot armoede: de staat sprong bij en ik kon met een gerust hart mijn opleidingen afmaken. Ik was een geluksvogel en wilde niets liever dan dat de hele wereld van de voordelen van deze verzorgingsstaat kon genieten. Zo simpel is het niet gebleken. Was het louter naïviteit te denken dat onze welvaart mettertijd voor eenieder zou zijn weggelegd? Feit is dat we hard op weg zijn om de armoede in de wereld te bestrijden. Waren er in 1990 nog 1,9 miljard extreem armen, in 2017 waren dat er al minder dan 700 miljoen. We gaan aantoonbaar vooruit.
Het is aan de verlichting te danken dat we überhaupt zover gekomen zijn, aldus Boudry. ‘Het geheime recept van de wetenschappelijke methode, later overgenomen en uitgebreid door de verlichtingsdenkers, is bedrieglijk eenvoudig,’ zegt hij. ‘Als het een stappenplan was, ging het ongeveer als volgt. Erken eerst dat je onwetend en feilbaar bent; verwerp vervolgens alle openbaringen, overleveringen en dogma’s; bedenk nieuwe ideeën en hypothesen; toets ze aan de werkelijkheid en de kritiek van anderen; behoud voorlopig wat werkt en verwerp de rest; gebruik vervolgens de beste en meest beproefde kennis om de wereld te verbeteren. En tot slot: haal je nu niet in het hoofd dat je de waarheid in pacht hebt, maar begin de hele cyclus van voren af aan.’
Dat geweldige ‘stappenplan van de verlichting’ nog eens doorlezend, dacht ik opeens: maar, dit is met zoveel woorden de Hegeliaanse Weltgeist min of meer anno 2019 uitgelegd! Zeg maar: Hegel 2.0. Mijn geloof in de vooruitgang lijkt niet langer de droom van een oude hippie. We mogen weer geloven in een mens die in staat is zich betekenisvol en respectvol te gedragen. Dus ook: hippie 2.0.
Uiteindelijk ‘geloof’ ik trouwens vooral in het mechanisme van de self-fulfilling prophecy. Ons brein laat zich al te gemakkelijk foppen. We laten ons van alles en nog wat wijsmaken. Laten we onszelf dan ieder geval maar wijsmaken dat de mens het goede voorheeft met zijn medemens, mededier en medenatuur. Daar kom je verder mee dan het verwoestende en vooral demotiverende doem- en eindetijdsdenken van allerhande onheilsprofeten.
Hoe noemde die andere Duitse denker dat ook al weer, dat jezelf morele vragen stellen alvorens te handelen? De categorische imperatief van Immanuel Kant (1724-1804) behelst een onvoorwaardelijk geldende morele ‘wet’ die ons handelen bepaalt vanuit de vrije menselijke rede. De mens heeft de vrijheid om vanuit zijn rede te handelen. Hij kan zichzelf dan ook de volgende richtlijnen in zijn handelen opleggen:
* Handel enkel volgens de gedragsregels waarvan je wil dat zij een algemene wet zouden zijn.
* Handel zo dat je de mensheid, zowel in je eigen persoon als in de persoon van ieder ander, nooit als louter middel benadert, maar steeds ook als doel.
In die zin is de mens moreel maakbaar. Hij kan zichzelf doelen stellen. Hij kan zichzelf idealen stellen. Ik denk dat daarin het geloof in vooruitgang schuilt, in het naleven van zowel persoonlijke als gemeenschappelijke doelen, c.q. idealen. Zelfontplooiing kan hand in hand gaan met het werken aan een samenleving waarin de meeste mensen zich koosjer kunnen voelen.
De filosoof Kant, ook uit de stroming van de Duits-Idealisten stelde dat een ideaal verschilt van een idee. Een ideaal, zoals de Eeuwige Vrede, de Volmaakte mens of de Ideale Staat, kan niet gerealiseerd worden, zegt hij kort en goed. Echter, van een ideaal kunnen wel ideeën worden afgeleid die praktisch uitvoerbaar zijn. Dat kan variëren van zorg voor elkaar tot in wetgeving vastleggen dat ieder mens recht heeft op onderwijs en schoon drinkwater.
Nee, we hoeven niet te streven naar volmaaktheid. Dat zou ook ‘eng’ zijn. Experimenten in de geschiedenis – de heilstaat bij uitstek – die dat voor ogen hielden (en houden zoals in Venezuela en Noord-Korea) liepen (en lopen) meestal uit op verschrikkelijke drama’s.
Het komt uiteindelijk uit op schipperen tussen wat je graag zou zien voor iedereen en wat er binnen een gegeven context mogelijk is. In die zin zitten we in West-Europa niet eens zo ver verwijderd van een tamelijk gunstige samenleving, al valt er altijd wel af te dingen als je het volmaakte ideaal voor ogen houdt.
Maarten Boudry wijst in zijn boek ook op het gevaar van de onzichtbaarheid van het goede nieuws. We staren ons blind op wat er fout gaat en wat er fout kan gaan, maar zien ondertussen over het hoofd wat er allemaal goed gaat. Leze De Nieuwsfabriek van filosoof Rob Wijnberg, die ook in het rijtje van voortgangsdenkers thuishoort, zelfs een voortrekkersrol speelt met zijn online onderzoeksjournalistieke platform De Correspondent.
Uitsluitend de zwartgalligheid van de media aansprakelijk stellen voor onze grafstemming gaat Boudry te ver. Er is ook nog zoiets als gemakzucht: we zien de vooruitgang gewoon gemakkelijk over het hoofd omdat het een langzaam en geruisloos proces is. In dezelfde weken dat de enorme verontwaardiging over de bosbranden in de Amazone ‘losbrandde’ publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau gunstige cijfers over armoede in Nederland. De armoede daalde van 1,2 miljoen in 2013 naar 939.000 in 2017, en dat dankzij een groeiende economie. Niet dat de verontwaardiging over de branden niet terecht zou zijn, maar wie toch al niet al te veel vertrouwen heeft in de toekomst, ziet misschien goed nieuws simpelweg over het hoofd.
Het is hoopgevend dat er een nieuwe lichting positieve denkers is opgestaan. Briljante geesten die zich tegen de heersende doem over de wereld keren en onderzoek doen hoe het er nu werkelijk en feitelijk voorstaat. Want alleen falsificatie van bestaande theorieën brengt ons verder. In de dialectische groei van de ‘wereldgeest’ – vrij vertaald: gezond verstand en de bereidheid onze vooringenomenheid af te leggen – komen we tot nieuwe inzichten. Dromen mag, maar dan wel op basis van feiten en wetenschappelijk getoetste inzichten. De hippie 2.0 anno 2019 is vooral veel minder naïef dan zijn zestiger jaren voorganger.