Uitgelicht

Nu heeft plezier de wereld opgeslokt (vrij naar Ilja Leonard Pfeijffer)

Wat eens was: wereldberoemd brood. De kaas en de olijfolie waren eveneens gerenommeerd. Nu gaat de verfijnde olie uit Corfu voor een appel en een ei naar Italië, waarna het gebotteld en met een stevig prijskaartje terugkeert. Geloven we dat? Natuurlijk geloven we dat. Niets is onmogelijk. 

Wat hij nog weet. In de vlakte bij Kavos wuifde het graan, een zee van goudgele veren die hij zich nog goed kan herinneren. Zijn grootouders werkten op het land. Hij zag ze met de ploeg in de hand, hij zag ze de graankorrels malen en hij mocht met zijn kleine handjes mee helpen kneden aan die grote kleverige massa in de kuip. Hij plukte er propjes uit die in de oven opzwollen tot knapperige broodjes. Hij doet voor hoe hij zijn tanden in de korst zette, moet daar even zijn mondkapje voor laten zakken.

Het is nog vroeg als Nikos de taxichauffeur ons naar het vliegveld rijdt. Sommige mensen hebben aan een belangstellende vraag genoeg om een heel leven bloot te geven. In pakweg vijftien minuten glijdt het zijne voorbij als een monoloog gewijd aan de moderne geschiedenis van zijn eiland. Wij luisteren eerbiedig naar zijn solotheater. Zijn armen zwaaien met gebalde vuist. 

Er overvalt mij een schaamte die naar een biechtvader wil. Wij die hier het gewillige geld naartoe brachten in onze ijzeren vogels. Onnozele twintigers waren we. Ons land gezwollen van studiebeurzen en aanvullende uitkeringen. Onze girokaarten maakten drie decennia later plaats voor ATM’s. Ons dorpje telt inmiddels twee van die apparaten. Een grove schatting: wat wij hier uitstrooiden over kamers, restaurants en onze favoriete bar had ons in een andere versie van ons leven een klein dorpshuisje opgeleverd.

Wat wij hadden en waar wij ons nog steeds in wanen – dat simpele, o zo authentieke Griekse leven waar we ons op dat goddelijke eiland in de middellandse zee aan laven – is weggevaagd in decennia van alles kan en alles mag; het is een dwaling geworden van het geloof in die ene globale goede wereld.

Wij, studenten nog, voor even natuurmensen in onze blote billen op het mediterrane strand; filosoferend en dansend met kunstenaars uit Londen en Berlijn. Later was er een huwelijksreis, en nog weer later de kinderen die niet wilden geloven dat we naakt ronddarden. 

Nu zijn we half-Grieks en praten en drinken met kunstenaars uit Londen en Berlijn, half onze leeftijd. Athene is hun nieuwe place to be. En, o ja, volgende week naar dat festival in Albanië. 

We kunnen huilen als wolven over het verlies van maagdelijke eilandelijkheid – we blijven evenwel die makke schapen die voor bodemprijzen vliegen naar dat eiland dat uit plastic flessen drinkt, omdat het grondwater is vervuild onder die bergen toeristenafval waaronder eens alles zal bezwijken. 

Uitgelicht

De kop van Poetin moet eraan geloven (en over mijn kleine daad van verzet)

Irina uit Sint Petersburg deelt met mij een onvoorwaardelijke liefde voor dans en ballet, meer specifiek voor de wereldberoemde balletdanser Sergei Polunin. Met haar bericht van het filmpje van zijn weergaloze dans in die lege kerk – op de song ‘Take me to church’- begon onze digitale vriendschap. Ze deelde de afgelopen jaren regelmatig berichten op Facebook van deze hedendaagse – rebelse – reïncarnatie van Rudolf Nureyev, die ik keer op keer gretig van een hartje voorzag.  

En ze plaatste – uiteraard gefilterde – foto’s van zichzelf: een smetteloze, knappe blondine op leeftijd, met immer bloedrood gestifte lippen. Dan was ze weer eens in een van de schitterende musea in haar stad; dan weer in een Russisch-Orthodoxe kerk, want dat ze innig religieus is, daarover bestaat geen twijfel. Onwillekeurig dacht ik: misschien dat ik haar ooit nog eens ontmoet, deze Irina met haar indrukwekkende collectie berinnen-bontmutsen. 

Natuurlijk kon ik een glimlach niet onderdrukken toen ‘onze’ Sergei een paar jaar geleden opeens de kop van Poetin nogal pontificaal op zijn borst had laten tatoeëren. Voor een Oekraïner van geboorte toch een opmerkelijke daad, dacht ik nog. Nu maakte hij er toch al een gewoonte van om zijn lijf als een schildersdoek te beïnkten. Tot aan zijn knokkels toe, waar hij DLCH had laten ingraveren, een afkorting van de naam van de kunstenaar David LaChapelle die Polunin destijds als een blauwe Jezus met bloemenkrans om het hoofd fotografeerde.

Sinds de oorlog uitbrak, houdt Sergei zich koest. Er verschijnen geen controversiële teksten meer van hem op Instagram waar hij nog wel eens op hol kon slaan met homofobische teksten of blijken van fatshaming en nogal buitenmaats adoreren, zoals dat met Poetin gebeurde. Vandaar die tatoeage toen. 

Maar, de verdwaalde zoon zwoor zijn buitensporigheden – waaronder drugsgebruik – af, en trouwde een danseres. Inmiddels heeft hij een zoontje, is zijn vrouw weer zwanger en zit hij in een de-inktificatie-traject. Ook de kop van Poetin moet eraan geloven.

Mijn Facebook-vriendin daarentegen lijkt Poetin als object van adoratie sinds 24 februari in volle hevigheid te hebben ontdekt. De Russische dictator en zijn ‘invasie in het gevallen land Oekraïne’ worden de hemel ingeprezen. Opeens geen leuke kiekjes meer van de bloemenmarkt, of van een stemmig religieus feest, maar rare verdraaide foto’s en filmpjes met wel zeer merkwaardige, naar mijn mening abjecte teksten. Ik schrok er niet alleen van, ik werd er uitermate verdrietig van. Hoe kan een intelligent, invoelend persoon, die toch ook gewoon graag vakantie viert in een leuke mediterrane badplaats, opeens uitsluitend propaganda-plaatjes posten met ronduit grimmige teksten? 

De laatste post ging over president Zelensky op bezoek in Bucha, zoals de Russen het stadje noemen waar gewone burgers op een gruwelijke wijze om het leven kwamen. Ik zag een Jantje-lacht, en een Jantje-huilt-foto van Zelensky. De tekst luidde dat hij zogenaamd verdrietig was, maar dat hij onbespied in lachen uitbarstte, want alles was toch in scene gezet door de NAVO. Nog afgezien van het feit dat de president een heel ander tenue droeg op de tweede foto, besloot ik tot mijn kleine daad van verzet, en rapporteerde het bericht als ‘onjuiste informatie’ daarmee mezelf diskwalificerend als FB-vriend van Irina. Ik kon trouwens ook kiezen uit ‘haatdragend taalgebruik’ of ‘terrorisme’. Die laatste kwalificatie hou ik nog even achter de hand, in de hoop dat Irina tijdig tot inkeer komt. 

De plotse rehabilitatie van de duurzame huismus

Het is nog maar tien weken geleden dat we gemaand werden thuis te blijven bij klachten als verkoudheid en hoesten, en zoveel als mogelijk thuis te werken. Voor mensen als wij, gedigitaliseerde zestigplussers en toch al thuiswerkend, geen al te grote revolutie. Desalniettemin richtten wij gaandeweg de blik steeds meer naar binnen. Een rondgang door het huis leerde ons dat wij de trotse bezitters zijn van om en nabij 1500 boeken, 500 cd’s en 400 langspeelplaten. In financieel opzicht allemaal nogal waardeloos, maar in intellectueel en kunstzinnig perspectief een goudmijn. Genoeg voor jaren lees- en luisterplezier. We zeiden voorheen wel eens tegen elkaar: als we nooit meer ons huis uit mogen dan is dat voor ons geen probleem, wij ‘vermaken’ ons wel, daarbij aantekenend dat ik het woord ‘vermaken’ eigenlijk een lelijk woord vind voor een activiteit die in het hart van ons bestaan staat en die eruit bestaat onze hersens, ons gevoelsleven te trainen – ons vermogen te focussen op denk- en gevoelsprocessen te ontwikkelen. We gedijen in rust en stilte. In omnibus requiem quaesivi et nusquam inveni nisi in angelo cum libro, zoals de uitspraak van Thomas à Kempis luidt, beter bekend al ‘met een boekske in een hoekske’.

We stonden eigenlijk altijd al te boek als huismussen, van die mensen die het liefst thuis met een boek en een glas op de bank zitten. Voor mensen als wij is er natuurlijk niet echt veel veranderd, zo door de bank genomen, hoewel we live-ontmoetingen met familie en vrienden erg beginnen te missen, zo’n beetje als een hond die tijdens de vakantieperiode naar een asiel is gebracht, in afwachting van de terugkeer van het baasje, soms radeloos, meestal berustend.

We hebben het gevoel dat de tijd naar ons toe aan het komen is. Ze verdween uit ons gezichtsveld in de afgelopen decennia van booming business en consumentisme. Wij van het type bewaarders en bricoleurs kochten nooit een nieuw bankstel; we filosofeerden wel eens over een nieuwe keuken maar daar bleef het dan meestal bij, bij praten en verbeelden hoe het eruit zou kunnen zien. Meestal blijft alles bij het oude, knutselden we iets in elkaar van oude spullen wat dan ook wel prima voldeed.

Ons huis staat vol spullen van andere mensen, vaak van overleden familieleden en vrienden: krijgertjes en weggevertjes. We hebben tot driemaal toe de complete inboedel van – volgestouwde – huizen van overledenen door onze handen laten gaan en geselecteerd wat verkocht kon worden, wat weggegooid, wat naar de kringloop, wat weggegeven kon en wat we zelf konden gebruiken.

Zo herinnert eigenlijk elk meubelstuk, elk boek, elk theekopje, elke snuisterij aan mensen die we hebben gekend. We worden omringd door tastbare herinneringen met een verhaal. Wij hergebruiken en herkauwen, waren in feite al duurzaam voordat het woord gemeengoed werd. 

Mijn moeder zei altijd over kleren die ze al twintig jaar in de kast had hangen: als je maar lang genoeg wacht dan raakt het wel weer in de mode. En zo is het, hoewel het mij niet zo veel scheelt of iets in de mode is of niet, maar dat zal wel een ding van oude mensen en de dingen die voorbijgaan zijn: ik hou niet zo van modes, dat gaat me te snel en doet me teveel denken aan tijd die haastig verstrijkt. Wil je de tijd bij je houden dan raad ik aan om alles wat nog werkt, wat mooi versleten is, en wat nog emoties losmaakt, te bewaren. Hoe dat dan met de economie moet is nog wel een dingetje. Vooralsnog luidt de conclusie dat we omkomen in overvloed, en we levensgenoegens weer dichtbij, in en om het huis mogen beleven. De humanist Boerhaave zei het al: simplex sigillum veri. 

Kroondagen achter de geraniums

Als ik naar buiten kijk, zie ik niet de normale rommelige drukte op straat, van haastig auto- en fietsverkeer, van strak in het pak tot losjes met rugzak op weg naar werk, afspraken en school – maar zie ik mensen voorbij lopen op een zonnige zondag, en dat iedere dag weer. Sommigen joggen met koptelefoons op, anderen hebben er stevig de pas erin, maar velen slenteren nogal doelloos, op gepaste afstand van elkaar voor een ogenschijnlijk nutteloos ommetje. Mensen knikken elkaar veelbetekenend toe, ze ontwijken elkaar beleefd als deelnemers in een nieuw spel met nog onwennige spelregels. En hé, zie ik daar niet een kauw wegvliegen met een papieren zakdoekje in zijn bek, weggegrist uit een volle prullenbak? 

Een jongen tuurt met een verrekijker naar wat er beweegt tussen het gebladerte, iets verderop zit een meisje in een zomerjurk geknield met een fotocamera op haar gemakje de velden met narcissen te observeren. Ik ben in een remake anno 2020 van de film Bilitis beland waar zich ieder moment een romantische scene kan gaan voordoen, dat alles geregistreerd door een bewasemde lens. Of is het toch meer het surrealistische scenario zoals Luis Buñuel dat voor ogen had toen hij samen met Salvador Dalí besloot hun dromen en nachtmerries te verfilmen in Un chien Andalou?

Buiten is het stil als op het Franse platteland. 

Daar moeten we aan wennen. Want pal boven ons huis loopt een nu verlaten snelweg naar Schiphol waar tot voor een paar weken vanaf vijf  uur ’s ochtends tot tien uur ’s avonds zo’n beetje iedere vijf à tien minuten een vliegtuig overraasde. Daar waren we aan gewend. Het viel ons niet eens meer op. We werden er mee wakker en gingen ermee naar bed. In deze nieuwe stilte slapen we dat het een lieve lust is, ongehinderd door het gejank van laagvliegende motoren. Soms word ik gewoontegetrouw wakker om een uur of vijf en dan duurt het altijd even voor ik weer weet in welke tijd we leven.

Er is ook al weken niet meer aangebeld; aangekondigd bezoek blijft op gepaste afstand voor de deur staan stuntelen, pakketbezorgers reiken hun vrachtje aan met plastic handen. Het is daarentegen reuze druk op de diverse familie-apps waar tijdloze gesprekken plaatsvinden over het weer, en hoe we bruin verbranden op onze zonnige terrassen met potten vol fleurige viooltjes en tulpen, onderwijl boeken lezend waar we het bestaan al bijna van waren vergeten. 

In deze gestolde tijd hebben we onze dagindeling flink kunnen inkaderen, nu die niet wordt dwarsgezeten door afspraken en uitjes. Het fijne van zo’n gestructureerde dag is dat je je niet hoeft te bekreunen over de vraag: hoe gaan we vandaag de dag inrichten? Nee, van uur tot uur is duidelijk dat er wordt gesport, gewassen, gewerkt, geappt, gekookt, geborreld, krant gelezen, gegeten, en Netflix gekeken, ten volle de regels van rust, reinheid en regelmaat respecterend.

In weerwil van de sur-realiteit moet ik constateren dat het huidige leven, weliswaar zo tegen onze wil gespeend van alle gebruikelijke ruis, toch zo wonderlijk kalm is, zo ‘zen’, helend bijna. In mijn hoofd is een soort defragmentatie opgestart die me toenemend een opgeruimd gevoel geeft. Zelfs mijn immer fluisterend innerlijke stemmetje – dat ook nauwkeurig mijn sociale agenda bijhoudt: vergeet niet die bos bloemen en die verjaardagskaart! – houdt zich dezer dagen gedeisd. Waar ik normaal race om aan alle verplichtingen en verwachtingen te voldoen, sukkel ik nu stressloos van uur naar uur – en blijk ik, geheel tegen mijn beweeglijke natuur in, opeens nodeloos lang bezig te zijn met brood bakken en het vullen van de kruidenbak met struikjes tijm, bieslook en peterselie. 

Deze kroondagen bulken van contemplatieve momenten. Dat komt mij goed uit want bij gebrek aan opdrachten werk ik nu aan het boek dat al ruim twee jaar in mijn lade ligt te wachten op afronding. Waar ik vroeger moest uitwijken naar schrijflocaties elders om de juiste rust en focus te vinden om te kunnen schrijven, ben ik nu – eindelijk – aanbeland op de plek waar ik niet weg hoef: thuis, achter de geraniums. 

Uitgelicht

Pacifisme nog van deze tijd?

87A1A59D-A2C2-46C5-ADEA-B1998A1347B0

Een opmerkelijk nieuwsbericht met een hoog James Bond-gehalte is het zeker: Noorse vissers die een Russische spionagedolfijn waarnemen. Ach, die Russen toch, denk je onwillekeurig. Maar als je nog in dezelfde week kennisneemt van de waarschuwing van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst dat de militaire overmacht van de Russen alarmerende vormen aanneemt, dan krab je je toch achter de oren. 

Nu lees ik regelmatig over Russische troepen-opbouw aan de Oost-Europese grenzen, en is het ook al geen geheim meer dat de voormalige Sovjet-Unie over verplaatsbare kruisraketten, van het type SSC-8 met een bereik van 5.500 kilometer, beschikt. Evenmin moet het ons verbazen dat president Vladimir Poetin het gebruik van kernwapens niet schuwt ‘als de VS kernwapens in Europa plaatst’. Al met al onrustbarend als we de Russische leider voor de zekerheid maar eens au sérieux gaan nemen.  

Met de vredesdemonstratie van 21 november 1981 nog tamelijk vers in het geheugen, moet ik tot mijn grote schrik bekennen dat er anno 2019 maar bitter weinig over is van mijn jeugdig vooruitgangsoptimisme. We leefden destijds in de stellige overtuiging dat het niet meer zo lang zou duren vooraleer de wereld een plek zou zijn waar iedereen voldoende middelen van bestaan zou hebben en oorlogen definitief ten einde waren. 

Hoe naïef kun je zijn? Een retorische vraag die bij nadere beschouwing goed te verklaren is vanuit ons westers gedachtegoed dat nog immer is gestoeld op die twee ‘menslievende’ pijlers: het Christendom en de parlementaire democratie. Beide gaan uit van de maxime van een geweldloze, vredelievende mens die er zonder agressie en met een goed gesprek wel uitkomt. 

Die pacifistische, westerse mens kreeg de overhand na de Tweede Wereldoorlog, met het vredesdecennium van de jaren zestig als hoogtepunt van de wens tot volledige ontwapening. Ons is bovendien met de paplepel ingegoten de agressor de andere wang toe te keren; wij democraten leerden dat overleg en compromis de enige manier is om te voorkomen dat mensen met zeer uitlopende ideeën elkaar in de haren vliegen. 

Dat geweldloze maxime, zo warm omarmd door de senioren van nu, lijkt op z’n laatste benen te lopen. Word wakker in de echte wereld! hoor ik u denken. Het gemakshalve wegwuiven van de Russische dreiging, dat afdoen als provocaties van een machtsbeluste dictator, zal moeten plaatsmaken voor een, liefst Europese, aanpak, uitmondend in een actieplan hoe we onszelf kunnen behoeden voor daadwerkelijk militaire agressie vanuit het Oosten. 

Rusland zaagt onverminderd aan de poten van onze rechtstaat door al dan niet verholen beïnvloeding van onze media teneinde de parlementaire instituties te verzwakken. Haat en nijd sijpelen gestaag de kieren van het internet binnen, met destabilisatie van onze gemeenschapszin tot gevolg. Waar bij voorbeeld homohaat in Rusland eerder regel is dan uitzondering kijken we hier inmiddels ook niet meer op van potenrammers en openlijke uitingen van haat richting de andersgeaarde medemens.  

De centrale kwestie is hoe we onze democratie en tolerantie op termijn kunnen handhaven in die steeds killere, en mogelijk uit de hand lopende verstandhouding met de Russen? Behartenswaardig is ieder geval het dringend advies van oud NAVO-topman Jaap de Hoop Scheffer. Hij roept het het al een tijdje: Europa moet serieus in zijn defensie investeren. Niet in het minst omdat Poetin vrees ik precies weet waar hij ons kan treffen als het hem behaagt: in ons pacifistische hart.  

#Doeslief hoef je die welgemeend aardige Schotten niet te leren

E823CC43-7568-47C7-9E24-09FD8A2F0BDB

Als je een keer gewend bent om op je hoede te zijn voor hufterigheid en smalend gemopperkont dan schrik je wel even van al die welgemeende vriendelijkheid in de Schotse Hooglanden. In dat ruime, magische land weten ze wel raad met je arsenaal aan vooroordelen over de medemens. Zelfs als je in de stromende regen staat te wachten op de bus, en je een schoolbus ziet omdraaien om die twee armzalige verregende toeristen op te pikken, dan sta je toch te hakkelen bij zoveel attentie. Terwijl een beetje vriendelijkheid eigenlijk doodnormaal is. Je zou het bijna vergeten in een nogal vijandige wereld dat de norm zou moeten zijn dat we op de wereld zijn om elkaar te helpen en een beetje aardig te zijn voor de medemens. Wel, in Schotland zijn ze het nog niet verleerd.

Het begon al bij de receptie van het oorlogsmuseum in het dorpje Culloden, dat even buiten de hoofdstad van de Schotse Hooglanden, Inverness, ligt en plaats van handeling is in die overdonderend populaire serie ‘Outlander’, de verfilming van Diana Gabaldons boeken over de tijdloze liefde tussen de 18e eeuwse Schotse Jamie en de 20e eeuwse Engelse Claire. De Slag van Culloden vond er plaats in 1746, als noodlottige uitkomst van de wens van de gevluchte Schotse troonpretendent Bonnie Prince Charlie om de Engelsen te verslaan en zijn troon terug te claimen. Pal aan het ruimbemeten, zompige slagveld ligt het museum waar de hele aanloop naar die veldslag aan je voorbij trekt, een plek waar je met gemak een verregende vakantiedag kunt doorbrengen. Als 60-plussers kregen we korting op de entreeprijs zonder dat te hoeven aantonen. ‘Ik geloof u op uw woord’, zei de receptionist met een brede ‘smile’. Kijk, daar begon het goede gevoel al: dat je niet alles moet verantwoorden. (En ja, ook wel een beetje jammer dat de man voetstoots aannam dat ik 60 was, maar dat terzijde.)

Er zijn natuurlijk allerlei tegenwerpingen te bedenken. Zijn medewerkers in toeristische attracties niet altijd en overal sympathiek en tegemoetkomend? En hoe weet je dat de Schotten welgemeend aardig zijn? We zeggen toch ook altijd over de Amerikanen dat ze zo aardig zijn. Misschien dat ik uiteindelijk toch overstag ging omdat werkelijk iedereen, zonder uitzondering, waar we mee in aanraking kwamen, tijd had voor een praatje, bovendien zagen we met eigen ogendat ook de oudere dame met de rollator alle tijd en gelegenheid kreeg om de bus in te komen. 

Op weg naar het museum reden ook twee roodharige Amerikaanse meisjes mee. Uit hun gesprekken maakten we op dat ze hun familiaire roots aan het natrekken waren. De meisjes waren druk met hun mobiele telefoons. Zo druk dat ze niet in de gaten hadden dat een van hen een creditcard op de grond had laten vallen. Een jongeman reikte hen de kaart aan met de vraag of ze misschien iets kwijt waren. `YES’, schreeuwde de ene, de man omstandig bedankend, nog net niet omhelzend, en voor ieder die het wilde horen uitleggend dat een dergelijke eerlijkheid in de VS ondenkbaar was. 

We moeten het ook over volksaard hebben, en over bevolkingsdichtheid. Economische voor- of tegenspoed zal ook wel meespelen of we het naar onze zin hebben, en derhalve de moeite nemen aardig te zijn. In de #doeslief campagne van Sire horen we over vele vormen van hedendaags onbeschoft gedrag. Bij voorbeeld over onoorbaar geweld tegen hulpverleners, ziekenhuispersoneel en doktersassistentes, zonder twijfel een van de meest verderfelijke vormen van moderne boosheid. Je vraagt je af wat mensen bezielt die dergelijk gedrag bezigen tegen juist diegenen die proberen levens te redden, misschien wel hun eigen leven, een volgende keer. Wat ik me ook afvraag is of je mensen die niet zijn opgevoed in respect en waardigheid dat later nog bij te brengen is. Want hoe je het ook draait of keert, ouders dienen het goede voorbeeld te geven. De verankering van normen en waarden vindt al vroeg in de jeugd plaats.

Tijdens een van onze wandelingen in Inverness raakten we in gesprek met een hardhorende, oudere dame die vroeg waar we vandaan kwamen. `Holland’, zeiden we. ‘Poland? Lovely country!’, antwoordde ze monter. ‘The Netherlands’, verduidelijkten we voor alle zekerheid. ‘Really. But then we are practically neighbours, aren’t we?’ We knikten instemmend. En was het eigenlijk niet jammer dat onze landen ooit letterlijk losraakten van elkaar? De opwarming van de aarde had namelijk al eens eerder plaatsgevonden, en wel in het Holoceen, vertelde de dame, ooit lerares Aardrijkskunde. Elfduizend jaar geleden, na de laatste ijstijd, smolten de ijskappen en vulde het Doggerland dat zich tussen Oost-Engeland en Nederland uitstrekte, met water. De Noordzee ontstond en daarmee was de scheiding tussen het Verenigd Koninkrijk en het vasteland een feit. Vanaf dat ogenblik was het ‘continent isolated’. 

Waarom gaan we eigenlijk op reis? Schotland stond al lang op mijn lijstje. Voltaire had er ooit over beweerd: `Voor al onze ideeën over beschaving, kijke men naar Schotland.’ Dat behoeft verduidelijking. De Schotse Verlichting is een begrip. Rond 1750, jawel, dezelfde periode als die waarin de Jacobieten, de volgelingen van Bonnie Prince Charlie, de pan in werden gehakt, was er een bloeiend intellectueel leven aan de universiteit van Edinburgh waar denkers als David Hume, Adam Smith en Francis Hutcheson doceerden. Het is opmerkelijk hoe geletterd de Schotten in het  algemeen waren: sterker nog, ze waren de meest geletterden van alle Europeanen, 75% van hen kon lezen en schrijven. En het is in deze periode dat wordt verondersteld dat de typische Schotse waarden – sociaal voelend, sympathiek en rechtvaardig – volgens historici en filosofen kan zijn ontstaan. Het lief-zijn van onze westerburen gaat dus terug tot de 18e eeuw, een periode waar we dankzij ‘Outlander’ intensief mee kunnen kennismaken. 

 

Een knotsgekke jaarwisseling

937C847B-830A-485A-AD08-303F01F37EB5

Caïro, eind jaren tachtig van de vorige eeuw. Wat doe je in godsnaam op oudejaarsavond in de hoofdstad van dat knotsgekke land Egypte waar we vervoerd werden door knetterstonede taxichauffeurs in auto’s met gaten in de bodem zodat we zowat vergast op de plaats van bestemming aankwamen: de met luizen bevolkte hotelkamers waar het personeel op de hotelgangen bleek te wonen? Dertig jaar geleden keken we er oprecht van op, beginnende reizigers als we waren. Het massatoerisme stond nog in de kinderschoenen. We zeggen niets te veel als we met terugwerkende kracht concluderen dat onze generatie, de net-niet-meer-babyboomers, de paden van het inmiddels volkomen doorgeschoten toerisme hebben gebaand.

Niet dat we dat toen al konden voorzien. Met stijgende verbazing ondergingen we een cultuurschok van jewelste. Voor het eerst snoven we – walgend – de geur van armoede op, onze kieskeurige neusjes bedekkend met zakdoeken. Hier lag al wat menselijks was, sinds eeuwen aangekoekt, verstoft op straat. Het woei op, plakte aan onze handen. We proefden het op onze lippen. Egypte offreerde ons een achtbaan aan indrukken waar we ons, als in een psychedelische nachtmerrie, heen en weer geslingerd wisten tussen devote bewondering en uitbundige hilariteit. We hadden geen keus, deden dingen die waarschijnlijk helemaal niet konden. Blonde twintigers, twee jongens, twee jonge meiden. Gewoon op een terras gaan zitten lurken aan een waterpijp. We werden niet eens weggekeken, werden hoofdschuddend getolereerd. Rare jongens en meisjes, die Vikingen.

Hetzelfde dachten wij, onnozele toeristen, over onze gastheren, giechelend van ongeloof in een land waar mannen in jurken liepen en de allerarmsten op de begraafplaats woonden. In eerbied ook, laten we dat niet vergeten. Het gouden gelaat van Toetanchamon dat ons in het Archeologisch Museum deed beseffen dat we iets zagen dat altijd bedekt had willen blijven. We werden gulzig. Er was zoveel meer blootgelegd van bovenmenselijke schoonheid: tempels, piramiden, beelden… Werd ooit de Franse schrijver Stendhal duizelig van het overweldigend aanbod aan kunst in Florence, ook wij ervoeren iets wat op het Stendhalsyndroom lijkt: de overrompeling waar Gustave Flaubert gewag van maakte in zijn ode aan het land dat hij in 1850 bezocht.

‘This is indeed a funny country. Yesterday, for example, we were in a cafe which is one of the best in Cairo, and there were, as the same time as ourselves, inside, a donkey shitting, and a gentleman who was pissing in a corner. No one finds that odd; no one says anything.’ (uit: Gustave Flaubert, Flaubert in Egypt: a sensibility on tour)

Oudejaarsavond in Caïro oogde als alle andere avonden. Was er dan helemaal niets te doen? Een taxichauffeur met een walmende joint in zijn mondhoek wist waar het die avond zou gaan gebeuren. Hij zette ons af bij het Hilton Hotel waar op de bovenste verdieping een feest het jaar zou uitluiden. Bij de ingang werd om onze tickets gevraagd. Tickets? Niemand wist iets van tickets. We kregen het voordeel van de twijfel.

De zaal bleek gevuld met mannen. Louter mannen. Maar kom, niet zeuren. Dat zal hier wel normaal zijn, zeiden we tegen elkaar. We hadden inmiddels wel gekkere dingen meegemaakt, zoals de boze taxichauffeur die achter ons aan rende in zijn wapperende jurk omdat we weigerden meer te betalen dan de afgesproken prijs. Of de wanhopige aanstaande vader die ontdekte dat onze mannen dokter waren en ze meteen meenamen naar zijn hoogzwangere vrouw met de vraag of ze nog wel kon reizen. Of die urenlange rit in een verrotte taxi door de woestijn. We mogen achteraf van geluk spreken want er had heel wat echt fout kunnen gaan op deze misschien iets te avontuurlijke reis.

Om middernacht was het dan zover. We waren opgewonden van het wachten. Er werd afgeteld. Wij, twee Nederlandse vrouwen, stonden omstuwd door best wel veel mannen, inclusief de onze. Om twaalf uur precies doofden alle lichten en werd het aardedonker. Er klonk opzwepende, oriëntaalse muziek – om ons heen schudden mannenbuiken, werden armen hoog geheven, en streken neergedaalde, anonieme handen al dan niet per ongeluk over onze ruggen en billen. We waren zo beduusd dat we alleen maar zaten te giechelen, dom en blond als we waren. Van #MeToo had niemand nog ooit gehoord.

Gast aan de kerstdis – leg je kunstgebit maar naast je bord, buurman

0CF432AE-54F3-4DFB-BE15-DA87F0B67FCFHet moet 1973 geweest zijn. Ik was vijftien en macrobioot, door sommigen fijntjes macro-idioot genoemd. Ik meen me te herinneren dat het dieet bestond uit zilvervliesrijst en erwten. Het brood bakte ik zelf, niet gehinderd door enige kennis van gist of zuurdesem. Er ging een bakblik met modderig deeg in de oven en na een uurtje kwam er een soort donderbruin gebakken baksteen uit. Mijn moeder kon er wel om lachen, hoewel haar gezicht betrok toen er geen enkel mes door de baksteen heen ging en ik de klomp brood dan maar te lijf ging met een zaag.

Het was het jaar dat het Verenigd Koninkrijk toetrad tot de Europese Economische Gemeenschap, onder premierschap van Edward Heath (waar naderhand van bekend werd dat hij op jonge jongens viel). Het was tevens het jaar dat in Chili Salvador Allende werd vermoord en Pinochet aan de macht kwam. Nederland kreeg te maken met de toestroom van Chileense vluchtelingen. Ik heb nog eens een boottochtje gemaakt over de Schelde met twee (mannelijke) vluchtelingen die de overtocht per boot hadden gemaakt, me niet realiserend dat ik wel ontvoerd had kunnen worden. We waren naïef in die tijd, geloofden in het goede van de mensheid.

Het zal ook dat jaar geweest zijn dat ik tijdens kerst in hongerstaking ging. Ik nestelde me pathetisch met een dikke deken op de bank terwijl de rest van de familie zich tegoed deed aan kalkoen en wijn. Ik geloof niet dat ze me erg zielig vonden. Ik wilde immers zelf solidair zijn met de hongerende medemens. Ik was in die tijd zeer sociaal voelend, schreef vlammende artikelen in de schoolkrant over ongelijkheid en socialisme, deelde opruiende pamfletten uit aan de poort van de Schelde in Vlissingen en zat in het bestuur van de plaatselijke wereldwinkel. Er hing in Zeeland in die tijd revolutie in de lucht, ruim een decennium na dato, maar toch.

Het was ver in de jaren tachtig. Ik studeerde in Amsterdam en woonde samen in Amsterdam-Oost, in wat we nu een multiculturele buurt zouden noemen. Boven ons woonde een weinig spraakzame Marokkaan, tegenover ons woonde een druk Turks gezin en beneden ons bivakkeerde een alleenstaande, oudere man die leed aan wat we nu Hoarding Disorder zouden noemen, een ongecontroleerde verzamelwoede. Buurman André had ons wel eens in zijn ‘hol’ genood, een overigens mooi gerenoveerde woning, gisten we door de plafondhoog gestapelde rotzooi heen. Met wat in zijn huis opgetast lag, had je makkelijk een doe-het-zelf filiaal van Karwei kunnen bevoorraden.

Met Kerstmis in zicht en vanuit onze medemenselijke inborst vonden we het een goed plan om deze eenzame buurman aan onze overvloedige kerstdis te noden. Ik had extra mijn best gedaan, de tafel mooi gedekt met kaarsen in antieke kandelaars en artistiek neergevlijde dennentakjes naast de borden. Buurman André had ook uitgepakt met een pak zoete AH-wijn. Hij was geschoren en had zowaar iets aan wat op een overhemd leek. We startten de maaltijd met een soepje. So far so good. Toen onze kerstgast een paar mooie stukken kalkoen op zijn bord gedrapeerd kreeg, sprak hij de onsterfelijke woorden: waar kan ik even mijn gebit kwijt? We hebben echt geprobeerd niet te lachen en niet te huilen. Van een nieuwe gast aan de kersttafel is het de jaren daarna niet meer gekomen.

De vele gezichten van mijn identiteit

Ik val maar meteen met de deur in huis. Ik erger me wild aan de oogkleppendiscussie over identiteit in het hedendaagse – multiculturele – Nederland. Dat heeft er mee te maken dat ik grenzen en begrenzing iets kunstmatigs vind hebben. Alles dat inperkt vind ik vaak griezelig. Maar goed. Ik snap dat het handig is de belangen van een groep mensen te beschermen door er een land, een natie, een tribe, een ras, een sekse of een soort van te maken. Identiteit in de zin van inwoner van een land zijn, mijn nationale identiteit dus, is echter maar een klein onderdeeltje van mijn gehele zelfwaarneming van dat wat ik als de karakteristieken van mijn wezen ervaar.

Ik kan mezelf op diverse manieren benaderen: als een wezen met een persoonlijke, een genetische, een sociale, een culturele en een nationale identiteit. In de discussie over identiteit ligt het zwaartepunt naar mijn smaak te veel op de nationale, raciale-culturele en religieuze identiteit. Denk aan die vreselijke zwartepietendiscussie die ik zorgvuldig vermijd, behalve dan deze ene keer. Ik snap namelijk heel goed dat het voor mensen met een donkere huid een onderdeel is van een emancipatoir gevoel van hoognodige bevrijding. Hoewel een goedheiligman weinig slechts in de zin kan hebben gehad, omringde hij zich vanaf de 19e eeuw met ‘Moren inclusief baret en veer’ volgens serieuze historische bron. Die Moren leefden eeuwenlang in Venetië. Die Moor werd op een gegeven moment een ‘negerknecht’, het begin van het huidige tumult. Toegegeven: Veel van onze rituelen zijn gestoeld in een gewelddadig, helaas niet zo democratisch verleden. Ik denk ook aan de jaarlijkse re-enactment feesten die in Zuid-Spanje de overwinning op de Moren tot leven wekken. Ik kan me voorstellen dat je als moslim daar met gemengde gevoelens bij staat te kijken.

Een jaar geleden heb ik mijn wangslijm opgestuurd naar MyHeritage, een organisatie die in 2003 werd opgericht door de in Israël woonachtige Gilad Japhet die zijn familiegeschiedenis onderzocht en dat zo inspirerend vond dat hij software ontwierp waarmee stambomen konden worden opgezet. Het bedrijf is inmiddels wereldwijd actief met 9 miljard registraties en 40 miljoen stambomen in 42 talen. Japhet haalde het nieuws toen hij zijn genealogische data beschikbaar stelde om Nazi-roofkunst terug te brengen naar de rechtmatige eigenaren. De man is bezig in Israël alle grafstenen te fotograferen, uiteraard een handige, best wel macabere bron van genealogisch archiveren.

Mijn wangslijm wees uit dat ik (etnisch gezien dan) voor 65% Engels ben, voor 14% Scandinavisch, voor 11% Grieks en voor 10% afkomstig ben uit de Balkan. Het resultaat verbaasde me enorm want ergens in onze familieverhalen sluimerde altijd wel de veronderstelling dat we, gezien het donkere haar en de bruine ogen van mijn moeders familie, uit Spanje of daaromtrent kwamen, in ogenschouw nemend dat Zeeland, waar ik vandaan kom, ooit flink in de greep was van de Spaanse soldaten ten tijde van de 80-jarige oorlog.

MyHeritage gaf mij tegelijkertijd toegang tot een app waarmee ik mijn stamboom kon opbouwen. Het is werkelijk mindblowing om generatie na generatie terug te gaan in de tijd, om zo uiteindelijk in 1500 terecht te komen. Ik ontdekte dat de Harinck-boom interessant was (met aansprekende beroepen als zilversmid, parapluventer (!), baljuw en schepen). En via de meisjesnaam van mijn oma aan moederskant (Roth) kwam ik zowaar in Zwitserland terecht, ook ergens in de zestiende eeuw.

Vraag je me nu: waar zou jij je identiteit situeren? Of: wat maakt Hennie zoals ik die zie in de spiegel tot de Hennie die ik denk te zijn? Dan kom ik uiteindelijk uit bij mijn culturele voorkeuren en het feit dat ik mezelf als schrijver/schrijvend ervaar, simpelweg omdat dat de activiteit is waar ik immer weer naartoe werk. Als ik aan het douchen en aankleden ben dan kan ik me al verheugen op het moment dat ik me in alle rust, cellomuziekje op de achtergrond, kaarsje aan, naar mijn bureau begeef om te gaan schrijven.

Aan dat schrijven gaat een leven van culturele vorming vooraf. Had ik nooit de krant gelezen. Had ik me geestelijk nooit kunnen warmen aan Nabokovs Lolita, of aan de fijnzinnige psychologie van James Salters boeken; had ik de ironische teksten over de vrouw van Schopenhauer en Bob Dylan nooit gehoord en gelezen; had ik nooit de Odysee, de Bijbel en de Koran gelezen; had ik nooit kennis gemaakt met het Boliviaanse dagboek van Che Guevara; had ik nooit van Nietzsches geniale gekte geproefd; had ik nooit de o zo Europese films van Bertolucci gezien… dan was ik niet de Hennie die ik nu denk te zijn.

Meer nog dan mijn familiaire afkomst dank ik mijn zijn aan mijn culturele vorming. Mijn culturele stamboom gaat ver terug. Artistieke familieleden delen misschien niet mijn bloed, ze delen wel mijn kijk op het mens-zijn. Op dat wat de mens werkelijk tot mens maakt: zijn vermogen nieuwe werelden te scheppen, om uit de chaos te herscheppen. De reflectie en de verbeelding maken de wereld invoelbaar, dragelijk, wijds, kleurrijk en divers. In kunst, en in wetenschap eveneens tot op zekere hoogte, ademen we de zuurstof die woorden vleugels geeft, begrippen laat dansen, streken verf laat spreken. Het is de taal van alle denkbare werelden.

Hét integratiemoment: kopje koffie, pakketbezorger?

pakketbezorger

 

Die lieve jongens staan soms zomaar opeens voor je deur. Met gierende banden komen ze aan scheuren. De deur van het bestelbusje vliegt open. Sigarettendampen en stomende rapmuziek walmen naar buiten. Lichtvoetig en in high spirits komt hij eraan gesprint: de pakjesbezorger.

De mijne was al een tijdje zoek. Dat wil zeggen, ingeruild voor een saaie variant met gladde wangen en onbekraste armen. Keurige melancholische jankklanken uit het raampje.

Nee, dan de mijne. Vol onder de tatoeages, en altijd ongeschoren. Nu achteraf begrijp ik die diepe schaduwen onder zijn ogen wel. Dat was niet alleen omdat hij zo krankzinnig hard aan het werk was, en eigenlijk niet tegen vroeg opstaan kon. Er was meer aan de hand.

Vanochtend stond hij daar weer. Met een joviale sprong uit zijn busje, in een drafje over het tuinpad, pakje onder de arm geklemd, pal voor mijn deur. ‘Zo,’ zei ik. ‘Ben je daar weer?’ Ja, hij was er weer. Ingevallen voor een collega die de pijp aan Maarten had gegeven. Nee, hij wist niet hoelang hij dit werk weer zou doen. Hij had het nogal druk. Mocht ik vragen of hij nog een andere baan erop na hield? Wilde ik – ‘u’ – dat echt weten? Ja, knikte ik met gefronst voorhoofd. Je bent toch altijd dubbelzinnig nieuwsgierig naar andermans dubbelleven.

Het was er zo uit. En met dat tanige lichaam gehuld in James Dean T-shirtje begreep ik dat ook wel onmiddellijk. ‘Stripper.’

Ja, en er kwam ook nog wat reclame- en televisiewerk bij, zei hij nog nonchalanter dan het eerdere sprongetje uit het busje. Met een verkwikte huppel – na een lichte aarzeling, dat wel – zat hij er ook zo weer in. Omdat ik ook niet meteen zo iets had van ‘kan ik eens een keertje komen kijken?’ En dat vond ik dan toch ook weer laf van mezelf. Wel het naadje van de kous – nou ja, string, in dit geval – willen weten, maar daar dan verder geen consequenties aan verbinden. Zelfs geen kopje koffie.

Nieuwsgierigheid heeft z’n prijs, zoals iedere onbetamelijke daad van gluiperige overreding je nog eens de kop kan kosten. Want als puntje bij paaltje komt heb je niets aan al die compromitterende kennis. Uiteindelijk zit het alleen maar in de weg.

Hoe moet dat nou als hij weer voor de deur staat? Zo’n lafaard als mijzelf besluit dan de volgende keer als het busje voorrijdt weg te kruipen achter de gordijnen en het pakje later, als de kust veilig is, schijnheilig bij de buren op te halen. Zo diep kan je zakken als je je best doet om eens een fijn integratiegesprek aan te knopen in je ochtendjas.

Toch maar eens kijken wat Zalando nog in de aanbieding heeft.