Lieve P.
De hitte maakt niet alleen loom, het zet ook de hersenen in een lagere versnelling, in een soort overleefmodus om niet in een staat van oververhitting te geraken. Dat alles hier langzaam en slaapverwekkend traag verloopt, is niet zo gek. Eenmaal gewend aan die baarmoederlijke temperaturen wil je trouwens niet anders. Ik schoot in de lach toen ik in de supermarkt een medewerker in winterjas, wollen handschoenen en muts bij de koeling kazen en pakjes boter zag bijvullen. Wij met ons koele bloed nemen juist onze toevlucht tot de supermarkt om even op adem te komen.
De schrijver Lawrence Durrell maakt in een van zijn essays gewag van de geest van een plek. Landschappen met hun specifieke klimaten hebben, zo beweert hij, een karakter dat de mensen die er wonen vormt. Er bestaat een wisselwerking tussen land en mens; ik neem dat hier zeker waar. Nu ik al een dag of tien op het eiland ben, raak ik langzamerhand gewend aan die loeiende hitte, om het in de woorden van Tip Marugg te zeggen, die eenzame schrijver, deel uitmakend van de grote drie van dit eiland, naast Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion, ons alle drie inmiddels ontvallen.
Hoe zal ik je deze ‘spirit of place’ eens omschrijven. Een dor eiland snakkend naar water. Opwaaiend stof dat tot in de diepste poriën doordringt. De huid van plant en mens die verschroeit. Een zee die aan de ene kant verdraagzaam verkoelt, en aan de andere kant van het eiland loeit en zwoegt en spuugt. Ook hier kan ik naar Marugg verwijzen voor de magistrale verwoording van wat een zee als log moedermonster vermag. Ze kan verfrissen; ze kan verzwelgen. Dat laatste heeft de grote schrijver vaak als uiterste redmiddel overwogen. Je staat aan de noordzijde, waar de zee op de rotsen beukt en sproeit als een enorme walvis, zowat oog in oog met je eigen sterfelijkheid. Je kunt je hier nogal eenvoudig ten prooi gooien aan dat brullende beest.
LEGUANEN, GROOT ALS EEN ONDERARM
De actualiteit staat hier verder van me af. Ik merk dat ik de krant niet meteen grijp. Ik observeer leguanen, zo groot als een onderarm, die hoog in een boom, aan een tak vastgelijmd lijken, zachtjes wiegend in de wind. Boven me hagedissen die buikschuiven over het afdak. En ik hoor gesis, getjilp, en het verre koeren van duiven. Een spotvogel kan hier zomaar per abuis proberen een troepiaal het hof te maken. En dan de waakhonden. Zij kunnen ieder moment aanslaan en zo een straatconcert van geblaf ontketenen.
Doordeweeks klinkt bij voortduring gezaag, geklop en gejank van allerhande klusapparatuur. In het weekeinde valt dat stil en maakt het plaats voor verwaaiende klanken van merengue, salsa en bachata. Overal worden tuinfeesten gehouden. En op de toeristenpleinen kun je met een beetje geluk op de dansvloer worden genood. Dat is mij nog niet overkomen, maar er resten me nog drie weken! In de avonduren, hier op mijn stille veranda, hoorde ik in de verte een variant van de Formule 1 racewedstrijden. Jonge snelheidsduivels jagen hier, in buikligging op hun motoren, over de wegen, zigzaggend om het reguliere verkeer heen, elkaar tot grotere snelheden opzwepend.
Een mens keert altijd terug naar de plekken waar hij vrienden heeft. Dat is iets wat ik nu als mens van bijna zestig vaststel, en wat ik vroeger niet begreep. Mensen, meestal ouderen, die altijd naar datzelfde hotelletje in de bergen, datzelfde pension, datzelfde land op vakantie gaan, zijn in feite lui, zei een buurman me, die net als ik op een huis in deze royale buurt past.
B. gaat over een half jaar met pensioen en overweegt te verkassen naar het eiland. Ik heb een paar overeenkomsten met B. Ongeveer even oud, en een paar stiefkinderen. Daar houdt het wel mee op. Ik ben al twintig jaar met dezelfde man; B. heeft zijn vrouwen niet vast kunnen houden, of wilde dat misschien ook niet. De laatste in een rij van drie voor zover ik weet, heeft hem verlaten voor een jonger exemplaar. Het is wat vrouwen in de overgang overkomt, in die finale, theatrale afsluiting van het vruchtbaar zijn. Nog één keer hopeloos verliefd, nog één keer de liefde bedrijven alsof je leven er van af hangt. Zo zijn wij mensen. We dalen af naar de instinctieve krochten van ons bestaan bij het begin van onze hormonale cyclus en bij de afsluiting ervan. Aan het begin raken we zwanger en zetten zo de mensheid voort, om aan het eind nog een keer die zilte smaak van de verleiding te willen proeven en onze trouwe partners in te ruilen voor al wat jong en fris is en zo ons leven kan verlengen.
Is het in de islam niet al gewoon opgenomen in de dogma´s? Dat een man recht heeft op jong, krachtig vlees teneinde zelf de tand des tijds proberente weerstaan. Wat mij dan toch weer trots doet zijn op onze christelijke cultuur is dat dit recht ook aan de vrouw is voorbehouden. Ook zij mag, na die vermaledijde jaren des afscheids van het vruchtbare vrouw zijn, zich wenden tot een nieuwe krachtige generatie. Waarbij ik wel wil aantekenen dat de islam voortkwam uit een nomadische patriarchale woestijncultuur waar het hebben van talrijk nageslacht, waar veel vrouwen voor nodig zijn, nodig was om te overleven, waar we nu in een tijd van grove overbevolking leven en we eigenlijk alle vormen van onvruchtbaar samenzijn van mensen moeten toejuichen. Ons voortplanten is meer dan ooit overbodig geworden. Het schijnt me toe dat de verminderde kwaliteit van ´s mans sperma in deze niet geheel toevallig kan zijn.
MUURBLOEMEN, KOMT ALLEN!
Je vraagt je af wat het biologisch motief voor al dat ongemakkelijk gewoel en onbegrepen twijfelen tijdens het middelbare tijdsgewricht kan zijn, behalve dan dat we van supervrouwelijk aan het afbouwen zijn tot iets dat een abstracte mengeling lijkt te zijn van feminien en masculien. Heus, we gaan echt meer op mannen lijken, verdomd nog aan toe. Die overgang naar dat andere lichaam valt zwaar. Kijken mannen nog wel naar ons? Nee! Overigens kan het in deze fase heilzaam zijn voor een ontoereikend vrouwelijk ego om naar dit eiland af te reizen. Er gaat hier geen dag voorbij zonder onverbloemde begroetingen van heupwiegende mannen met blinkende oogjes. Muurbloemen, komt allen!
Wat de honden betreft mag ik op onversneden volle aandacht rekenen. De Duitse herder achtervolgt me overal waar ik ga. Zolang ik rondloop, om te vegen, te ontbijten, te douchen, te koken, hij piept zelfs om de hoek van de badkamer om mij te kunnen blijven zien, drentelt hij mee. Pas als ik ga zitten op mijn werkplek achter de laptop, zijgt hij met een diepe zucht naast me neer. Over volgzaamheid en vertrouwen gesproken.