Wilde tulpen: de verborgen tragiek van Koerden in Nederland

image

Boekpresentatie

Wilde tulpen

10 maart 2016

 

Welkom in het literaire, kloppende hart van Heemskerk, welkom bij boekhandel Stumpel.

Ik wil jullie ten eerste bedanken voor het jarenlange geduld. In 2007 verscheen mijn laatste boek, ‘Scènes uit een stiefgezin’, en we zijn inmiddels wel een aantal jaartjes verder, jaren van alledaagse en bijzondere gebeurtenissen, van werken, maar ook vooral van veel boeken lezen. Dat vooral: de kunst afkijken van de Groten. Ik noem nobelprijswinnares Alice Munro met haar overrompelende beginzinnen, James Salter met zijn zinnelijk proza, of de vrijwel onnavolgbare verteltechniek van meesterverteller Jan Brokken en niet te vergeten: de über-sensitieve romans van Jan Siebelink. Goed willen schrijven is vooral een kwestie van veel lezen, van de kunst afkijken.

In die tussenliggende tijd heb ik dus ‘Wilde tulpen’ afgerond, en liggen er nog twee manuscripten op voltooiing te wachten, en ik zal maar zwijgen over het schriftje ‘Ideeën voor nieuwe boeken’… Ik mag hopen 100 te worden als ik al die ideeën nog wil uitwerken.

Als schrijver ben je op zoek naar verborgen, vergeten werelden, naar dat wat zich afspeelt achter de etalage van het tentoongestelde, het tentoongespreide, van dat wat we eigenlijk NIET willen of kunnen laten zien. Achter de façade van het alledaagse leven kan zich zomaar een jungle van verdrongen emoties en motieven schuilhouden, van immens verdriet, maar ook van overleving, van jubelende overwinning. ‘Wilde tulpen’ is een getuigenis van een wereld die zich dichtbij de onze afspeelt, maar die tegelijkertijd ook zo ver weg van ons lijkt te liggen. Een lezer van ‘Wilde tulpen’ formuleerde het zo: ‘De zinnen nemen je geleidelijk mee in een wereld waar je eigenlijk niets te zoeken had. Maar dan zit je er toch al in en blijkt dat er heel wat voor je te vinden is.’

Dat is wat boeken, wat kunst in het algemeen voor elkaar kan krijgen: je focus op de wereld verbreden, verdiepen. Hoe dat in zijn werk gaat? Die magie laat zich slecht vangen. Wat we wel kunnen zeggen is dat literatuur de werkelijkheid als het ware herschept. Ik las eens ergens: ‘In order to see it, it has to be remade’.

De oorsprong van mijn boek ligt ergens in 2008 toen ik een Koerdische familie leerde kennen die na vele omzwervingen in de IJmond was neergestreken. Dat was geen kwestie van vrijwilligheid geweest.

Als we terugkijken in de tijd dan was het zwerven al veel eerder begonnen. De brute dictator Saddam Hussein zat de Koerden sinds zijn installatie als president in 1979, op de hielen. Het waren in zijn ogen mensen die hem in de weg zaten, die verjaagd moesten worden, vergiftigd zelfs. Om maar één doodsimpele reden: ze woonden op een bult van gigantische olievoorraden.

Eénmaal gevlucht naar Koeweit, ook omdat er daar werk voorhanden was, vormde diezelfde olie wederom de geopolitieke brandbom waar veel van de ellende in de regio van de Golfstaten en het Midden-Oosten op terug te voeren is. Want wat gebeurde? U herinnert zich wellicht de Golfoorlogen van begin jaren negentig. Het was wéér Saddam Hussein die de Koerden bestookte met bommen. Maar nu woonden die Koerden in Koeweit, en voor de Emir waren deze immigranten doodeenvoudig Irakezen, dus onderdaan van Saddam Hussein, de vijand. De familie kreeg drie weken de tijd om het land te verlaten.

Ze kregen uiteindelijk asiel in Nederland, en namen na de gebruikelijke verplaatsingen van AZC naar tijdelijke opvang, hun intrek in een permanent huis, én ze ontvingen het felbegeerde Nederlandse paspoort.

Maar er doemden nieuwe problemen op. Toen ik de familie ontmoette waren de ouders van het gezin inmiddels gescheiden, was er nog steeds sprake van huiselijk geweld, waren de oudere jongens verslaafd aan het een en ander, en was een jongste kind uit huis geplaatst.

Voordat ik het goed en wel besefte, had ik er zowat een dagtaak aan om met de moeder van het gezin van de ene instantie naar de andere te rijden, haar te helpen met het lezen en beantwoorden van post, gesprekken te voeren met een rits aan maatschappelijk werksters, coaches van Jeugdzorg, speltherapeuten, politie-agenten en bijstands-ambtenaren.

Gelukkig was er ook altijd tijd voor een kop thee, en konden we lachen om de in haar ogen malle Nederlanders met hun diepe ‘g’. Of ik het nog eens wilde zeggen: God allemachtig wat prachtig…

Gaandeweg was ik mantelzorger geworden. Zelfs meer dan dat. Ik voelde me een soort Nederlands zusje. Ik werd uitgenodigd bij familieleden in Frankrijk, Denemarken en Engeland. En het werd uiteindelijk dat laatste land waar de familie vijf jaar geleden een nieuw onderkomen vond.

‘Ik ga een boek over jullie leven schrijven!’ had ik een keer in een overmoedige bui geroepen. ‘Een fantastisch idee’, vond men. De wereld mocht weten wat hen was overkomen.

Een eerste concept schreef ik in een anekdotische stijl. Maar het beviel me niet. Een paar nonfictie-pogingen verder besloot ik dat ik mijn ervaringen met de familie niet letterlijk zou gebruiken, maar meer als decor, als achtergrond, als stoffering van een liefdesverhaal. Het is dus uiteindelijk een roman geworden, een vorm die mij de gelegenheid bood een dramatische verhaallijn te scheppen die de lezer meetrekt naar de ontknoping.

Eind vorig jaar vond ik een uitgever, en gonsde het in de media van verhalen over oorlogsvluchtelingen. Ik wist dat de tijd rijp was dat mijn roman over de ongebruikelijke romance tussen Virginia en Mo het levenslicht zou zien. Zij, een vrijgezelle veertiger, staat symbool voor het christelijke, mededogende maar ook kwijnende Europa; hij, is de misplaatste, getraumatiseerde moslim die vermalen dreigt te worden in de bureaucratische molens van onze tot in het detail gereglementeerde samenleving.

Toch is die regel- en wetgeving juist ons houvast in een democratische rechtstaat. Het is de wijze waarop wij proberen op een rechtvaardige manier burgers te geven waar ze recht op hebben, en vluchtelingen waar ze behoefte aan hebben.

In dat opzicht heb ik veel bewondering voor onze eerste burger, onze burgemeester. Ik geef het je te doen om in alle wijsheid kalm te blijven temidden van het tumult van deze tijd.

Ik hoefde niet lang na te denken aan wie ik mijn boek officieel wilde overhandigen. Onze burgemeester Mieke Baltus is een vrouw om trots op te zijn. Zij is een rolmodel voor vrouwen die bestuurlijk het verschil willen maken. Niet in het minst voor moslima’s.

Dit boek geeft een inkijkje in een wereld die meestentijds verborgen blijft achter de deuren van anonieme flats en rijtjeshuizen. Ik was zo fortuinlijk om achter die deuren te mogen kijken om van nabij te mogen meemaken hoe deze moslimfamilie het leven in Nederland ervoer.

Het was op een zonnige – toen nog – Koninginnedag dat ik met mijn Koerdische vriendin en haar twee jongste kinderen over het Nieleplein kuierde, hier niet ver vandaan. De kinderen hapten van een reusachtige suikerspin en mijn vriendin likte aan een ijsje. En ze zei iets wat ik altijd heb onthouden: ‘Weet je Hennie,’ zei ze. ‘ik vind Heemskerk zo mooi, en de mensen hier zijn zo aardig. Ik ben blij en dankbaar dat ik hier mag zijn.’

En die dankbaarheid wil ik bij deze namens mijn Koerdische vriendin betuigen aan onze burgemeester.

Mieke Baltus, ik ben trots dat ik dit boek aan jou mag overhandigen.

Fragment ‘Wilde tulpen’: …jongens van de straat…

  

Na een joint kikkert hij op, trekt de flappen van zijn bontmuts omhoog, schuift een cd’tje in de gleuf van de speler, haalt een banaan uit zijn binnenzak en houdt hem als een microfoon voor zijn mond. Hij playbackt een rap die keihard uit de boxen schalt en de auto doet trillen als een centrifugerende wasmachine. I’m a street soldier. Er was een gewoonte ontstaan om naar elkaars muziek te luisteren tijdens autoritjes. Het kwam er op neer dat ze overwegend naar zijn hiphop en gangstarap luisteren. Meestal Helderheid, en Appa natuurlijk. Jongens van de straat, behorend tot de nieuwe protestgeneratie. Zonder hem luisterde ze naar pianomuziek, Chopin of Ravel. In de zomer hield ze van The Beach Boys, in de herfst van Bob Dylan. Toen ze een keer, op weg naar een afspraak over schuldsanering, Bob Dylan op had staan (het magische Man in the long black coat – ‘hoor je de krekels?’ had ze gevraagd), zei Mo dat hij soms wel van klassieke muziek hield, haar volkomen argeloos bijzettend in het mausoleum van de twintigste eeuw waarvan hij slechts het staartje had meegemaakt en zij het grootste deel van haar leven. Oh Mercy dateerde uit 1989, haar primetime, zijn tumultueuze kindertijd.  Zij was een puber in de seventies, hij in de nineties. Goedbeschouwd was ze nog nauwelijks aan het nieuwe millennium begonnen. 

Het vuur in een tweede joint. Hij zet de autostoel in loungestand, lurkt achterovergeleund aan het mondstuk. Ze luisteren naar Tupac Shakur. Volume op tien. Hij begint te swingen, spreidt zijn armen, houdt zijn handen geheven als een zwarte gelovige. Met zijn wijsvingers tekent hij denkbeeldige rondjes in de lucht, wiegend met zijn hoofd en bovenlichaam.

  Hij kijkt uitdagend naar buiten, naar schamper kijkende bestuurders van middenklassenautootjes. 

  Ze zegt: ‘We zullen wel opvallen in onze rijdende hiphopdiscotheek.’

  ‘Waar kijken ze dan naar?’

  ‘Ja hèhè, naar die idiote Russische bontmuts van jou natuurlijk.’ 

Fragment uit ‘Wilde tulpen’

  
Als ze tegen zessen thuiskomt, staat hij in de keuken met haar schort voor, alsof hij er altijd al heeft gestaan en dat nu pas tot haar doordringt. Het gerecht – rijst met tonijn uit een blikje – heeft hij in de gevangenis leren bereiden. Na het avondeten roken ze een joint en kijken naar een actiefilm.Virginia kijkt mee om hem te plezieren. Bij heftige scènes houdt ze haar handen voor haar ogen, hij lacht, en zegt dat hij het heel wat erger gewend is. Hij kan haar wel wat marteltechnieken van Saddam Hussein laten zien op de computer, beelden uit gevangenissen, mannen op hun rug op een betonnen vloer, de voeten vastgebonden aan een horizontale paal. Omdat ze ergens toch nieuwsgierig is, kijkt ze door haar vingers hoe twee handlangers van de dictator de paal omhoog trokken, ongeveer tot heuphoogte, om het de beul te vergemakkelijken met zijn karwats de onderkant van de voeten flink te raken.
De falaka, het ranselen van de voetzolen, was de favoriete martelmethode van Uday Hussein, de zoon van Saddam. Een playboy, volgens Mo, die zo mogelijk nog wreder was dan zijn vader. Uday liet zelfs de voetzolen van zijn vrienden en vriendinnen bewerken. De pijn zou ondraaglijk zijn en aanvoelen als een granaat die in je hoofd ontploft. 
[‘Wilde tulpen’ kan besteld worden op http://www.boekscout.nl]