Het is nog maar tien weken geleden dat we gemaand werden thuis te blijven bij klachten als verkoudheid en hoesten, en zoveel als mogelijk thuis te werken. Voor mensen als wij, gedigitaliseerde zestigplussers en toch al thuiswerkend, geen al te grote revolutie. Desalniettemin richtten wij gaandeweg de blik steeds meer naar binnen. Een rondgang door het huis leerde ons dat wij de trotse bezitters zijn van om en nabij 1500 boeken, 500 cd’s en 400 langspeelplaten. In financieel opzicht allemaal nogal waardeloos, maar in intellectueel en kunstzinnig perspectief een goudmijn. Genoeg voor jaren lees- en luisterplezier. We zeiden voorheen wel eens tegen elkaar: als we nooit meer ons huis uit mogen dan is dat voor ons geen probleem, wij ‘vermaken’ ons wel, daarbij aantekenend dat ik het woord ‘vermaken’ eigenlijk een lelijk woord vind voor een activiteit die in het hart van ons bestaan staat en die eruit bestaat onze hersens, ons gevoelsleven te trainen – ons vermogen te focussen op denk- en gevoelsprocessen te ontwikkelen. We gedijen in rust en stilte. In omnibus requiem quaesivi et nusquam inveni nisi in angelo cum libro, zoals de uitspraak van Thomas à Kempis luidt, beter bekend al ‘met een boekske in een hoekske’.
We stonden eigenlijk altijd al te boek als huismussen, van die mensen die het liefst thuis met een boek en een glas op de bank zitten. Voor mensen als wij is er natuurlijk niet echt veel veranderd, zo door de bank genomen, hoewel we live-ontmoetingen met familie en vrienden erg beginnen te missen, zo’n beetje als een hond die tijdens de vakantieperiode naar een asiel is gebracht, in afwachting van de terugkeer van het baasje, soms radeloos, meestal berustend.
We hebben het gevoel dat de tijd naar ons toe aan het komen is. Ze verdween uit ons gezichtsveld in de afgelopen decennia van booming business en consumentisme. Wij van het type bewaarders en bricoleurs kochten nooit een nieuw bankstel; we filosofeerden wel eens over een nieuwe keuken maar daar bleef het dan meestal bij, bij praten en verbeelden hoe het eruit zou kunnen zien. Meestal blijft alles bij het oude, knutselden we iets in elkaar van oude spullen wat dan ook wel prima voldeed.
Ons huis staat vol spullen van andere mensen, vaak van overleden familieleden en vrienden: krijgertjes en weggevertjes. We hebben tot driemaal toe de complete inboedel van – volgestouwde – huizen van overledenen door onze handen laten gaan en geselecteerd wat verkocht kon worden, wat weggegooid, wat naar de kringloop, wat weggegeven kon en wat we zelf konden gebruiken.
Zo herinnert eigenlijk elk meubelstuk, elk boek, elk theekopje, elke snuisterij aan mensen die we hebben gekend. We worden omringd door tastbare herinneringen met een verhaal. Wij hergebruiken en herkauwen, waren in feite al duurzaam voordat het woord gemeengoed werd.
Mijn moeder zei altijd over kleren die ze al twintig jaar in de kast had hangen: als je maar lang genoeg wacht dan raakt het wel weer in de mode. En zo is het, hoewel het mij niet zo veel scheelt of iets in de mode is of niet, maar dat zal wel een ding van oude mensen en de dingen die voorbijgaan zijn: ik hou niet zo van modes, dat gaat me te snel en doet me teveel denken aan tijd die haastig verstrijkt. Wil je de tijd bij je houden dan raad ik aan om alles wat nog werkt, wat mooi versleten is, en wat nog emoties losmaakt, te bewaren. Hoe dat dan met de economie moet is nog wel een dingetje. Vooralsnog luidt de conclusie dat we omkomen in overvloed, en we levensgenoegens weer dichtbij, in en om het huis mogen beleven. De humanist Boerhaave zei het al: simplex sigillum veri.