Op zoek naar het Griekse dorpsgevoel

Saai! Dat is de gebruikelijke reactie van twintigers als je vertelt dat je ieder jaar naar hetzelfde Griekse eiland op vakantie gaat. Een begrijpelijke reactie overigens, want voordat je in de gaten hebt waar je je in de wereld prettig voelt – als dat tenminste de motivatie is om überhaupt op vakantie te gaan – heb je al heel wat reiskilometers afgelegd.

En hoe fortuinlijk is het niet dat je de kans krijgt om die wereld überhaupt te zien, voorbij de grenzen van je comfortzone, en achter de schermen van je digitale exploratie? Het is nog maar een paar generaties geleden dat slechts de welgestelde medemens in staat was op reis te gaan buiten de landsgrenzen. Toerisme zoals we dat kennen in z’n huidige, ik zou bijna zeggen, overweldigend massale vorm, is nog maar iets van de laatste decennia.

In de jaren zestig was ik nog niet verder gekomen dan camping The Rabbit Hill in Nieuw-Milligen. Ik herinner me het zwembad met de zanderige bodem en de donkere bossen eromheen. Ik zal een jaar of tien geweest zijn. Mijn eerste reis over de grens, zonder ouders, was een fietstocht met schoolvrienden. Op afgeragde, krakende opoefietsen – toen al in de mode – en een enkele Gazelle wisten we vanuit Zeeuws-Vlaanderen Diksmuide en Ieper te bereiken. Eindeloze velden met witte kruisen uit de Eerste Wereldoorlog. Hoewel ik later nog vaak plekken en steden bezocht in België heb ik nooit meer een aanvechting gehad om naar die bloeddoordrenkte regio af te reizen.

Ik zal een jaar of achttien geweest zijn dat ik voor het eerst een verre reis ondernam naar de stad waar ik 22 jaar later zou terugkeren om mijn huwelijk te vieren. Met drie Italiaanse vrienden stapten we op de trein naar Rome waar de moeder van een van hen woonde. Ergens in Frankrijk werd ik apart genomen en werd mijn tas ondersteboven gekeerd. Verdacht van drugsbezit. Een strenge conducteur snuffelde aan mijn pakje Samson, plukte de shag er met een vies gezicht uit. We konden de man ervan overtuigen dat het hier onschuldige tabak betrof en geen geestverruimende substantie.

Voor het eerst zag ik bergen en ik vergaapte me aan de ongelofelijke vergezichten. Het zou een gedenkwaardige reis worden. Niet alleen liep ik een fikse blaasontsteking op, al halfbloot slapend onder een tochtig raam – eenmaal in Rome zou ik in het huis van de moeder (die me Nanarella noemde en me voortdurend van voedsel voorzag omdat ik te mager was) aardschokken voelen op de keukenvloer waar mijn provisorische bedje was ingericht. Een angstige, tegelijk opwindende sensatie die me altijd bij zou blijven.

Het grote reizen was me vergund tijdens mijn Curaçaose jaren. Als DINK’ies (Double Income No Kids) waren we zowat voortdurend onderweg als we niet aan het werk waren: van Santo Domingo naar Jamaica, van Grenada naar Trinidad etcetera. Ontdekten zo de charmes en gevaren van landen als Guatemala, Suriname, Venezuela, Ecuador en Colombia. Een levenslange liefde voor Midden- en Zuid-Amerika was geboren.

Ik zou me willen scharen onder de ‘happy generation’. Nog net een babyboomer – ik ben van 1958 – mocht ik profiteren van zowat alle voordelen van onze welvaartsstaat: studeren met een beurs, uitstekende gebitsverzorging (niet onbelangrijk) en een uitkering op kosten van de belastingbetaler indien nodig, maar wat gelukkig nooit nodig was. In Amsterdam kon ik nog moeiteloos een betaalbare studentenkamer vinden, bovendien profiteerde ik van een ‘genderneutrale’ studeer- en werkomgeving. Ik ben nooit feminist geweest, ook al omdat het gevecht van de ‘damesinfanterie’ al nagenoeg was verricht. Ik begreep al snel dat de werkelijke Via Liberosa vertrok vanuit de kinderloosheid. Mijn generatie kent ongekend veel vrouwen die niet aan een gezin zijn begonnen. (Nog afgezien van het feit dat ik later stiefmoeder zou worden.) We hadden het te druk met alle dingen die het leven maakte tot wat misschien wel het hoogst haalbare is: een vrij leven dat gekenmerkt wordt door de randvoorwaarden waaruit creativiteit – of moet ik zeggen levenskunst – kan ontspruiten: een veilige omgeving en voldoende voedsel voor zowel lichaam als geest. In termen van Karl Marx’ sociale stratificatie konden slimme kindjes uit de arbeiders- en middenklasse zomaar belanden in de hoogste categorieën, ondenkbaar in voorgaande eeuwen.

Reizen kost geld. Ook al kun je vliegen voor afbraakprijzen, wie niet wil overnachten op een achenebbisj hotelkamertje of op een vochtige camping, geeft toch per week al gauw tegen de duizend euro uit met z’n tweetjes. Wij hebben desalniettemin altijd gekozen voor reizen, en lieten mogelijke verbouwingen aan het huis en dergelijke achterwege onder het motto: ervaringen zijn kostbaarder dan een nieuwe inbouwkeuken.

Griekenland is de bestemming die na vele reiservaringen steeds weer kwam bovendrijven als een land waar zowat alles klopt. De tuin van de goden waar altijd ergens de zee glinstert. Hoewel opgescheept met een roerige moderne geschiedenis is het land met de 227 (bewoonde) eilanden uitermate veilig. Een bestemming waar je als vrouw moeiteloos in je eentje heen kan gaan.

Even afgezien van de grote steden waar inmiddels alle problemen spelen waar alle metropolen mee kampen, is een van de grote charmes van het land dat de dorpscultuur nog domineert. Het dorp waar wij al sinds 1979, respectievelijk 1998, komen, wordt bevolkt door personen wier levensloop we voor een flink deel hebben meegemaakt. We kennen de vrouw die iedere dag na haar werk zich op een drafje naar haar demente moeder spoedt en we kennen de man van de souvenirshop waar zijn oude moedertje tot vorig jaar deel uitmaakte van zijn winkel als een levend souvenir uit de tijden dat vrouwen in het zwart gekleed schrijlings gezeten op hun ezel van dorp naar dorp reden.

Maar er is meer te zeggen over het dorpsgevoel behalve dat je iedere honderd meter een stop maakt voor een praatje, en je aan de arm wordt meegenomen naar het oude moedertje dat niet meer haar huis uit kan komen. En er is meer op te merken dan de zoon van de barkeepster zijn cocktails te zien shaken voor al die charmante toeristes uit Noord-Europa.

Hier raken we aan een kern. De barkeeper is namelijk de zoon van een Engelse moeder die ooit neerstreek in het dorp en drie kinderen kreeg met de lokale playboy. (Een huwelijk dat na veel oponthoud uiteindelijk is ontbonden, maar dat terzijde.) De Australische kunstenaar die er al twintig jaar lang in de zomer komt om te schilderen zei het zo: ‘Dit dorp is ontdekt door hippies in de zeventiger jaren en heeft sindsdien altijd bewoners uit West-Europa en Australië gekend. Er vonden huwelijken plaats, er werden vakantiehuizen gekocht, de restaurants en barretjes floreerden.’

Wie er eens is geweest, komt er terug. Ik denk dat het te danken is aan dat fenomeen dat ik ook op Curacao waarnam: de zon schijnt, iedereen is in een prima stemming, we zijn geneigd het geld te laten rollen, en we staan open voor goede gesprekken. Kortom: waar je ook zit, op het strand, in de bar of in de taverna, we praten en lachen met Jan en Alleman. Nu zou je denken: dat komen we toch overal wel tegen als we op vakantie zijn. Nou nee, toch niet. Want wat het op dat Griekse eiland toch anders maakt is het feit dat de kelner ook je eerste vrouw, cq man heeft gekend, en belangstellend informeert hoe het met je kleinkind gaat. En zo krijg je altijd weer het gevoel dat je thuiskomt bij je Griekse familie.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s