Lieve P.
Honden zijn mensenvrienden, hoewel de kwalificatie ‘mededieren’ zeker meedingt naar de juiste definitie. Ze mogen dan een hoop humane pracht en praal missen, vice versa geldt dat nogal wat mensen over hondse eigenschappen beschikken. Als wij een mens honds noemen dan bedoelen we iemand die ons minderwaardig acht en ons afbekt. Ik voel me honds in de welvoeglijke zin van het woord: welwillend, tegelijkertijd op mijn hoede.
Momenteel bevind ik me op een tropisch eiland waar honden meestal dienst doen als bewaker en soms als gezelschapsdier. Hier op deze veranda wonen er vier. De meest trouwe viervoeter is een uit de kluiten gewassen Duitse Herder die niet doorheeft hoe groot hij is. Aanvankelijk was ik op mijn hoede. Zo´n enorm beest boezemt toch ontzag en een preventief gevoel van angst in. Wolf doet zijn naam eer aan.
Met de hondenbaasjes op reis word ik geacht de roedel iedere ochtend en avond uit te laten in een nabij gelegen natuurgebiedje, waar de bewoner van het huis eigenhandig met een machete paden heeft uitgehakt in de verder doornige kunuku, zoals ze hier het wilde land noemen. Die paden leiden weer naar andere paden, en omdat het gebied heuvelachtig is, dool je binnen de kortste keren rond in een warboel van struikgewas over terracottarode, stoffige paden. De beschaving telt hier welgeteld één straatnaambordje, een weggetje vernoemd naar de kleinzoon van de padenhakker: Paso Patrick.
Afkomstig uit een land waar werkelijk iedere punt en komma in het landschap een naam heeft, mathematisch beschreven in gedetailleerde kadasters, sloeg mij de schrik toch om het hart toen het vliegtuig met de baasjes opsteeg en ik de reizigers uitzwaaide. Vanaf dat moment was ik verantwoordelijk voor het welzijn van de roedel. Geen weg meer terug.
Mijn comfortzone kent nóg een ongemakkelijk aspect. Weten wat je kunt verwachten is op het eiland niet aan de orde, ook al woonde ik er twintig jaar geleden gedurende een jaar of zes. In de hernieuwde kennismaking zet ik mijn stappen aarzelend, mijn voeten tasten de knokige bodem af, op het gevaar af dat ik wegglijd of verdwaal. Ik weet al een tijdje dat het ook met leeftijd te maken heeft. Het drieste, onstuimige erop los denderen ligt al een tijdje achter me.
Destijds schrok ik voor niets en niemand terug. Misschien weet jij dat nog wel, we waren immers collega´s. Moet je me nu zien, in die ruige kunuku met die vier honden, steeds hopend op een veilige terugkeer. Na een week begint het wel te wennen. Een baken van herkenning is de kolossale watertank op de hoogste heuvel in de geruststellende zichtlijnen. Er staat een lichtmast naast. Als ik maar steeds zorg dat ik daar naar terugloop komt het goed. Onder aan die heuvel ligt de verharde weg die me terugleidt naar mijn tijdelijk logeeronderkomen: een ruime villa waar de wind doorheen wappert; rondom tuin omzoomd door palmbomen. In een ver verleden woonde hier het hoge echelon van de Shell en moest je je paspoort tonen bij de ingang van het dorp.
Zie het even voor je. Het is half zeven in de ochtend. De zon is nog niet lang op, en het is al warm. Ook in de nacht blijft de hitte hier hangen, gevangen onder die enorme kaasstolp. Ik open de deuren naar de veranda waar de vier honden al kwispelend en opgewonden jankend en gapend op me wachten. Ik kom handen te kort om alle koppen en kronkelende ruggen te aaien. Wolf neemt tijdens dit ochtendritueel gekscherend mijn hele hand in zijn bek en bijt dan nog wat speels om zich heen.
De afstand naar de kunuku is hooguit één straatlengte. Pretu en Pretty zijn de kwartiermakers. Wolf loopt keurig naast me, Dushi sukkelt erachteraan. Zij zal aan het eind van de weg terugkeren, hinkend op drie poten. De vierde hangt er na een auto-ongeluk werkloos bij.
Dit is wat er dan gebeurt: Pretu en Pretty snellen voor ons uit en wij, Wolf en zijn vrouwtje, volgen. Ik laat me leiden en let ondertussen op grillige patronen van boomwortels die onze paden kruisen, zie ochtendvogels langs me heen schieten en hoor een doordringende fluittoon die van een krekel afkomstig kan zijn. Het is een vrolijk aanzicht, die twee honden voor ons uit.
Op tweesprongen waar ik in dubio stilval, kan het volgende gebeuren. Pretu en Pretty lopen alvast links waarna Wolf zijn grote kop naar me opheft ten teken dat ik maar beter links kan aanhouden, voor het geval ik andere plannen had. Zo loodsen ze me, met doordringende blikken en schuin opgeheven koppen door het vijandig labyrint heen waar alles je toefluistert: wegwezen hier.
Ik zou hier beslist zo´n zonderling hondenvrouwtje worden, van het type dat hier ongewassen ronddwaalt met een roedel vriendjes, een equivalent van het Hollandse kattenvrouwtje, zeg maar, de oudere vrouw die bij leven afscheid van de samenleving neemt zoals die zich aan ons voordoet als je nog moet trouwen en baren. Vrouwtjes in aftandse, makkelijk zittende slobberbroeken die zich niet meer kunnen heugen wanneer ze voor het laatst de lippen hebben gestift en de benen gespreid. Het zal je wel al eerder opgevallen zijn dat ik ook de neiging vertoon om de vogels om me heen te bestuderen, nog zo´n teken van wereldverzaking. Je dacht toch niet dat ik in mijn jeugdiger versie ooit oog en oor had voor het fluitende, vliegende mededier.
Rest me jou sterkte te wensen met ons dement spinnende huisdier waar ik je echt niet met opzet mee heb opgezadeld. Slaap je nog wel voldoende nu ons poezenkind de dag verwart met de nacht, en dan in de kleine uurtjes denkt dat jij maar beter ook wakker kunt worden? Ik voorzie nog eens een tijd waarin wij mensen daadwerkelijk op gelijke voet met onze dieren omgaan. Wij proberen het al.
Je bestiale H. vanuit het Koninkrijk der Nederlanden
Heerlijk geschreven. Top
LikeLike
Mooi verhaal, Hennie !!
LikeGeliked door 1 persoon