Een van de meest ontroerende momenten met onze kinderen beleefden we in het Zeeuws-Vlaamse Aardenburg, in de kerk van Onze Lieve Vrouwe met de Inktpot. Het moet ergens rond de eeuwwisseling zijn geweest. Onze zoon was toen bijna tien jaar. We vierden een korte vakantie aan de kust en maakten uitstapjes naar historisch interessante steden in de buurt. Het oude vestingstadje Aardenburg dateert van de Middensteentijd en werd een grote nederzetting in de Romeinse tijd. Tijdens onze wandeling over de met klinkers geplaveide binnenstad kon een bezoekje aan de middeleeuwse OLV-kerk met de Inktpot niet uitblijven.
De legende van de inktpot mocht dan best spectaculair zijn – het betreft een gevangene die tijdens een visioen Maria met een pen en inktpot zijn vrijbrief ziet schrijven – onze twee dochters kregen we de kerk niet in, moe als ze waren van altijd weer die saaie en bovenal duistere godshuizen te moeten bezoeken. Onze zoon daarentegen liep enthousiast met ons mee en voor we het goed en wel doorhadden versnelde hij zijn pas, liep naar het altaar en viel daar met gespreide armen en benen voorover; een prosternatie die een devote bekeerling niet zou misstaan.
We waren volkomen verrast door deze jeugdige blijk van overgave. En tot op de dag van vandaag vragen wij ons af waar hij deze ter-aarde-werping kan hebben opgepikt. Nu is het wel zo dat wij in de loop der jaren regelmatig gesprekken voerden over godsdienst en theologie, meestal tijdens de borrel, maar ook tijdens de maaltijd willen we nog wel eens verhalen van de geschiedenis en gebruiken van (orthodoxe) christenen, boeddhisten en moslims, al dan niet opgedaan uit de eerste hand, want we willen onze reisbestemming nog wel eens afstemmen op een cultuur-religieus hoogtepunt.
En dat is geenszins uniek. Sinds wij Europeanen de kerk als wekelijks steunpunt en plek van devotie en stilte hebben verlaten, is religie een toeristische reliek geworden die we dankbaar inpassen in ons vakantieschema; aangename pelgrimages naar steden met bijzondere kathedralen, kerken of moskeeën, maar ook vooral goede restaurants en wijnen. Terugkijkend naar mijn eigen reizen noem ik zonder aarzelen en zonder volledig te willen zijn steden waar zich bijzonder religieus erfgoed bevindt: Parijs, Chartres, Reims, Nantes, Londen, Rome, Siena, Florence, Granada, Madrid, Barcelona, Athene, Caïro, Istanbul, Santo Dominingo en Quito.
Mijn acte van verlating, gedoopt en wel, christelijk geschoold – ik zat nog op de zondagsschool – vond plaats toen ik twaalf was. Niet dat het mijn persoonlijke beslissing was, hoewel ik weinig op had met onze bakstenen Hervormde Kerk waar we op klapstoeltjes naar de steile taal van een weinig invoelende dominee luisterden met maar één wens: dat de gebedsdienst snel voorbij zou zijn. Mijn moeder zei deze kerk vaarwel nadat ze gescheiden was en niet de pastorale steun ondervond waar ze behoefte aan had. Daarmee was het wel afgelopen, ook voor de kinderen.
Ik moest er veel ouder voor worden, en een katholieke echtgenoot tegen het lijf lopen, om diepgaander geïnteresseerd te raken in theologie als een niet te onderschatten zijtak van mijn studie wijsbegeerte. De spiritualiteit had desalniettemin al langer in mij gesluimerd, zo’n beetje sinds ik op de middelbare school verliefd werd op een esoterische yogaleraar die naar mijn gevoel voortdurend iets boven de aarde zweefde. En het was in de pauzes, en de vrije lesuren, dat ik met een vriendin liep te filosoferen over het belang van geloof, niet in het minst omdat zij tot over haar oren verliefd was op de leraar godsdienst. Zij zou later, misschien niet verrassend, theologie gaan studeren.
De hang naar religie heeft er dus altijd wel een beetje ingezeten, hoewel het te ver voert om mij een gelovige te noemen, en ik veronderstel dat mijn afschuw van groepen en groepsgedrag zwaar meetelt als het gaat om de vraag waarom ik mij nooit tot een kerkgemeenschap heb gewend. Het vervult me nu eenmaal met afkeer wanneer ik zalvend als ‘zuster’ of iets dergelijks wordt aangesproken, zoals me een keer overkwam toen ik wat meer van de gereformeerde kerk wilde weten en eens als geïnteresseerde een kerkdienst bijwoonde. Hoewel ik uitermate gevoelig ben voor de mooie verhalen van het christendom, boeddhisme en islam, is de vurige tong van de bekering nooit in mij neergedaald. Ik ben overduidelijk geen uitverkorene, ook al wist een vermeend kabbalist mij ooit te melden dat ik in een vorig leven abdis van een Frans nonnenklooster ben geweest, wat mij indertijd erg aansprak omdat het verklaarde waarom ik me zo graag in gewijde ruimtes bevond, en bevind.
Ik denk dat wij als mens in de grond een verhalend wezen zijn. Ja, ik ben een kind van de filosofische jaren tachtig, adept van Hubert Dethier met zijn gedenkwaardige reeks colleges over het werk van Thomas Mann. Wat ook mede verklaart waarom ik uiteindelijk romans ben gaan schrijven, als een manier om de wereld om mij heen te duiden in een verhaal. Schrijven is voor mij dé manier om grip te krijgen op mijn denken over de wereld. Het is de intermediair die mij al doende laat denken. In het schrijven vormen zich gedachten die mij anders zouden ontglippen. (Ik heb een notoir slecht geheugen, ook al een motief om schriften vol te krabbelen.)
Wat mij als ‘religieus’ toerist fascineert is hoe de mens in die vorige eeuwen in het leven stond. Wat ging er door die zwangere gelovige heen die de Vestaalse maagden om een gunst vroeg? In ‘Leven met de goden’ door historica Inger Kuin beschrijft zij hoe verweven de religieuze praktijk was in het dagelijkse leven van de antieke mens. Eigenlijk was er geen duidelijke scheiding tussen het eigen leven en dat van de goden. Dromen werden opgevat als tekenen van een god, zieners konden uit de ingewanden van het offerdier de toekomst aflezen, en toen Agamemnon maar niet kon uitvaren in zijn plan Helena terug te halen uit Troje was hij bereid zijn dochter Iphigeneia te offeren om een gunstige wind af te dwingen. Maar laten we realistisch blijven. Uit documenten uit de vijfde eeuw voor Christus, gevonden in de schatkamers van de Acropolis, blijkt dat de schatkistbewaarders leningen van de tempel van de goden verstrekten aan de stadsstaat. Daarbij vergeleken is ons systeem van (gemeentelijke) belastingen toch ronduit saai! Goden waren er om gunsten te verlenen.
Nu maar even de hamvraag. Wat heb ik nog meer te zoeken in een monotheïstische kerk als ongelovige dan het historisch religieus verhaal waarin het zo heerlijk inleven is? Ik zal het maar bekennen. Op enkele ongelooflijke dieptepunten van mijn leven begaf ik mij als anoniem kerkganger naar De Papegaai in de Kalverstraat in Amsterdam. Om daar een soort belofte aan mezelf te doen, met als getuigen de onbekenden om mij heen, incluis de ongekende, onbekende god daar ergens. Een veilige manier om tussen alle bedrijven door een sta-stil te beleven zonder dat je meteen naar een psycholoog of therapeut moet. Zonder ook tot een geloofsgemeenschap te behoren.
En misschien is dat wel wat ik zo mooi vind aan een kerk middenin het drukke bestaan, tussen al het gewinkel en gehannes door stilstaan bij hobbels waar je maar niet overheen lijkt te kunnen komen. Jammer is wel dat we in onze kerken maar één god hebben waar we terecht kunnen met ons tekortschietend menszijn. Ik vind het toch oneindig veel rijker om nou precies bij die god terecht te kunnen die voor dat specifieke geval lijkt te geschapen. Eros in zaken van liefde, Midas bij geldnood en Asclepios als de gezondheid het laat afweten. Dat hadden de Grieken toch goed begrepen.
Een prachtig stukje Hennie !! Volgens mij moet je een heel goed geheugen hebben juist !! Valt me altijd op ! En dan nog de kunst verstaan om het heel mooi op te schrijven !
LikeLike
Selectief geheugen waarschijnlijk 🙂
LikeLike
Je kan in de katholieke kerk misschien maar een God aanroepen, je kan echter wel bij een heilige terecht die precies voor jouw probleem is geschapen. Je zou bijna denken dat het katholicisme een polytheistisch geloof is.
LikeLike
Helemaal waar. Wel grappig eigenlijk. Voorzover ik weet kent het protestantse geloof dat niet…
LikeLike