Anne had haar aangeboden om bij haar in te trekken. Tot nog toe had ze de boot weten af te houden. Niet dat ze niet fijn woonde in dat grote huis in de bossen. Haar zwager was eigenlijk heel aardig. Te aardig, zeiden sommigen. Een lulletje rozenwater, had ze wel eens opgevangen. Hij zei nooit veel. Dat ingetogene maakte Anne ruimschoots goed. Een echte hittepetit, haar zusje. Ze kwamen haar ophalen, om een uur of acht.
Niet om al definitief bij hen in te trekken, nee, het was maar voor eventjes. In haar koffertje schoon goed voor een week. Het was wel lang genoeg, zeven dagen uit logeren. Ze liep wat doelloos heen en weer. Probeerde een scheef stapeltje wasgoed rechtop te zetten, nam nog een slok van haar gin-tonic, streek het papier glad. Bovenop de stapel een zwarte jurk en een zwarte panty. Waar was die pen gebleven?
Morgen ging het gebeuren. Op de kaart stond dat ze er om elf uur de volgende ochtend moesten zijn, en omdat Anne toch op de weg ernaartoe woonde, kwamen ze haar vanavond al afhalen. Dan zouden ze in elk geval op tijd zijn. Er was weinig in haar leven geweest waar ze zo tegenop had gezien. Ze had slecht geslapen de afgelopen tijd. Dat maakte het ook al niet veel beter.
Het was een uur of negen maar het kon ook eerder of later geweest zijn. Ze was nog op toen de buurman langskwam. Hij informeerde belangstellend hoe het zo met haar ging, na alle ellende. Hij had ze wel gezien, de zonen. Ze parkeerden hun opzichtige sportauto’s voor zijn huis, half op de stoep. De voorbije zeven jaren had ze de jongens vrijwel niet gezien, maar nu liepen ze de deur plat. Daar kon ze niet goed tegen. Dan ging ze maar boodschappen doen, of even wat winkelen. Als ze dan terugkwam dan zag ze dat ze van alles overhoop hadden gehaald. De bureaulades stonden soms nog gewoon uitdagend open, en ze hadden overduidelijk in de nachtkastjes zitten rommelen. Gek eigenlijk, dat het haar koud liet. Ze nam het waar, maar daar bleef het dan ook bij. Ze was omringd door mensen die beweerden dat ze het goed met haar voorhadden. Hoe kon je daar aan twijfelen?
Ze was met hem op huwelijkse voorwaarden getrouwd. Op aanraden van Anne. Over geld spraken ze nooit. Als ze toespelingen maakte dan bekte hij haar af. Ze had zelfs een keer een flink blauw oog opgelopen. Nou ja, ze had blauwe ogen… Het gebutste exemplaar had daarna de kleuren van de regenboog doorlopen.
Het was toen dat ze besloot een zonnebank aan te schaffen. Met een bruin gezicht zag je dat groene en dat paarse minder goed. Maar hij was er toch op een gegeven moment achter gekomen dat ze er warmpjes bijzat. Sindsdien liet hij haar van alles betalen. Er liep nog een flinke hypotheek.
Het had nog even geduurd voordat ze wist wat er in het testament stond. Daar had hij haar zorgvuldig buiten gelaten, bleek nu achteraf. Geen wonder dat hij boos was als ze er naar vroeg. Ze stond er domweg niet in. Alles ging naar de zoontjes.
Wat ze niet wisten was dat er nog een fikse hypotheekschuld op het huis rustte, ondanks haar maandelijkse bijdragen. Of misschien wisten ze dat wel. In elk geval lag er op een gegeven moment een juridisch schrijven in de bus. Of ze ervoor wilde zorgen dat het huis zou worden opgeknapt, want er was zoveel achterstallig onderhoud. Die vergane glorie kon je niet ontkennen. Alles om haar heen begon te stinken, te vervellen, te lekken. Incluis haarzelf.
Ze had het van het tehuis moeten vernemen dat hij dood was. Overleden in zijn slaap, in dat eenpersoonskamertje in huize Kommer en Kwel.
Op de rouwkaart stond haar voorgangster prominent als weduwe aangemerkt, meteen onder zijn naam, geboorte- en sterftedag. Daaronder stond zij. In een onaanzienlijk lettertje. Over haar status stond niets vermeld. Ze had haar eigen naam hardop voorgelezen, alsof het een vreemde betrof.
Nog een paar uur voordat Anne haar kwam ophalen. Het briefje zou ze naast de zonnebank leggen. Ze hield van warmte en licht.