Een vreemdeling 


Het is mijn eerste bezoek aan meneer K. Hij woont met zijn vrouw in een villa aan het water. De heer des huizes is licht aan het dementeren, liet zijn echtgenote weten tijdens een oriënterend gesprek. We spraken af dat ik iedere week een ochtend langs zou komen om huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.

Meneer K. doet open als ik aanbel.

‘Het zal wel goed zijn,’ zegt hij als ik vertel wat ik kom doen. Meneer K. gaat gekleed in een vrolijke bermuda die zijn omzwachtelde kuiten vrijlaat. Boven de felrode vakantiebroek draagt hij een gestreept overhemd en een wollen vest. Zijn echtgenote zit er al keurig aangekleed bij. Ze zal zo vertrekken naar een van haar clubjes, legt ze uit. Ik mag zelf weten wat ik doe. Ze is niet zo huishoudelijk aangelegd. Altijd buitenshuis gewerkt. In nog geen tien minuten tijd ben ik aardig ingewijd in de besognes van de familie. Ze heeft al een echtgenoot en een kind overleefd. Dit is haar tweede huwelijk. Haar carrière was altijd belangrijk. Als ze wegrijdt, begin ik in de keuken. Ondertussen drentelt meneer K. wat door de huiskamer. Dan posteert hij zich voor het raam en zegt: ‘Ik voel me hier nog steeds een vreemdeling.’ Oorspronkelijk komt meneer K. niet uit deze stad, maar uit Rotterdam. ‘Hoor je dat dan niet dan?’ vraagt hij met die typisch zangerige ‘r’ uit Rotjeknor.

Na een uurtje drinken we koffie en vraagt hij voor de eerste keer of hij mijn loon al heeft uitbetaald. Er liggen, om de verwarring compleet te maken, twee portemonnees op tafel. Hij heeft ze al een paar keer volledig leeg gehaald en er vervolgens alles weer in teruggestopt.

‘Betaalt u het nu maar. Dan is dat maar gedaan,’ zeg ik om hem van die lastige opdracht te verlossen. Niet dat het veel helpt want meneer K. zal het zeker nog een stuk of vijf keer vragen: ‘Had ik het geld al gegeven eigenlijk?’ Ja, hoor.

‘Tjonge, tjonge, wat knapt het op,’ zegt hij, onderwijl achter me aan lopend terwijl ik met de stofzuiger door het huis trek. Of hij ook even mag?

‘Prima,’ zeg ik, ‘dan ga ik ondertussen even de ramen lappen.’ Ook daar heeft hij wel oren naar. Maar het blijft bij kijken. Hij kijkt uitgebreid door het pas gezeemde raam naar buiten.

‘Is het niet prachtig hier?’

Hij maakt me attent op een zwaan die daar zo hoe-heet-het-ook-alweer voorbij zwemt.

Elegant misschien?

Ja! Dat woord zocht hij.

Omdat meneer K. maar blijft drentelen, vraag ik of hij van muziek houdt, en dat ik het best prettig vind om tegelijkertijd de ramen te lappen en naar muziek te luisteren. Muziek kan hem misschien wat afleiden van al dat ronddolen. Het wordt een cd van André Rieu. Meneer K. kijkt verzaligd bij de aanzwellende vioolpartijen, zwaait als een dirk gent met zijn armen. Of ik het ook niet prachtig vind. ‘Ja, echt schitterend,’ zeg ik hoewel ik eigenlijk helemaal niet zo van de muziek van André Rieu hou.

Hij is ook verrukt over de vele bloemen in het huis, voelt aan de blaadjes en de bloemen.

‘Zijn die nou echt?’ vraagt hij aan mij.

‘Sommige wel, andere niet,’ constateer ik. Er staan potten waar zowel levende als kunstmatige planten bij elkaar staan. En er staan her en der schalen vol kerstballen hoewel het nog lang geen kerst is.

‘Ik denk dat deze echt zijn,’ zegt hij over een vaas met een overduidelijk plastic arrangement van rode en gele rozen. Ik laat het maar zo. Als ik om twaalf uur op mijn fiets stap, pakt hij mijn paraplu die tegen de muur geleund staat. Hij staat er wat beduusd mee in zijn handen, alsof hij zich probeert te herinneren waar een paraplu ook al weer voor bedoeld was.

‘Het is de mijne hoor,’ zeg ik.

En ik roep als ik wegrij: ‘Ik was hem bijna vergeten.’

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s